Er zijn drie lidwoorden: de, het, een (spreek uit als ‘un’). Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord (zn):
- het (lw) huis (zn) – een (lw) huis (zn)
- de (lw) broer (zn) – een (lw) broer (zn)
Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden: een (lw) heel groot huis (zn)