UNCOUNTABLE VS COUNTABLE NOUNS

COUNTABLE NOUNS 
UNCOUNTABLE NOUNS
BREAD 
HONEY
SPICE 
CHICKEN 
LEMON 
CAULIFLOWER
GARLIC
1 / 28
volgende
Slide 1: Sleepvraag
EngelsSecundair onderwijs

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

COUNTABLE NOUNS 
UNCOUNTABLE NOUNS
BREAD 
HONEY
SPICE 
CHICKEN 
LEMON 
CAULIFLOWER
GARLIC

Slide 1 - Sleepvraag

Countable
Uncountable
biscuit
burger
bread
butter
egg
cheese
rice
salt
berry
sugar
tomato

Slide 2 - Sleepvraag

Countable
singular
Uncountable
Countable
plural
cakes
cereal
butter
coffee
mushroom
crisps
breakfast
soup
plate
tables

Slide 3 - Sleepvraag

thema van het verhaal
  • samen te vatten in één woord of kernzin
  • soms meerdere thema's
  • persoonlijke interpretatie


Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

tijd
historische tijd = tijdsperiode waarin het verhaal zich afspeelt heden, WOII, 1980, toekomst, middeleeuwen, ....

verteltijd versus vertelde tijd
chronologisch versus niet-chronologisch
flashback versus flashforward
terugwijzing versus vooruitwijzing

Slide 6 - Tekstslide

vooruitwijzing
Ik schudde zijn hand als een laatste strohalm. Later zou hij ons nog verraden, maar dat wist ik toen nog niet.

Slide 7 - Tekstslide

terugwijzing
Ik dacht aan de keer dat hij mij verraden had en voelde hoe zijn ogen zich vulden met angst.

Slide 8 - Tekstslide

een belevende ik
- geschreven in ik-persoon
- tegenwoordige tijd
- lezer weet even veel als het personage

Slide 9 - Tekstslide

terugwijzing (14.d)

Ik weet niet hoe het heeft kunnen gebeuren, afgelopen zaterdagavond.

We hebben niet meer buiten gegeten sinds mijn moeder overleden is. 
vooruitwijzing (14.e)



Ik ben deze week jarig. 

Slide 10 - Tekstslide

vertelperspectief
ik-verteller versus hij-verteller

Ik kan vertellen of beleven.
VERTELLENDE versus BELEVENDE IK-VERTELLER

Hij/zij weet alles of maakt het persoonlijk mee.
ALWETENDE versus PERSONELE HIJ-VERTELLER

Slide 11 - Tekstslide

ruimte
  • geografische ruimte: België, Kruisem (Marc de Bel), zee, ...
  • sfeerscheppende ruimte: donker steegje, duffe klaslokaal, zonnig terras, ...
  • sociale ruimte = boeren, adel, ...
  • symbolische ruimte 



Slide 12 - Tekstslide

Thema
  • Korte omschrijving: waar gaat het in het verhaal nu ECHT om?
  • Vaak pas aan te wijzen na afloop van het verhaal.
  • Je geeft zelf betekenis (interpreteren).
  • Thema hangt boven alles: vaak komt in het thema alles samen over personages, ruimte, motieven en handelingen

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

literaire begrippen: tijd
Wanneer speelt het verhaal zich af? 
Historische tijd = in welke tijd het verhaal speelt, bijv. in het heden, in WO II of in de middeleeuwen. 


Slide 28 - Tekstslide