Startopdracht
1 Hij (zij) wil weten of zijn (haar) vrienden erbij zijn als hij (zij) gaat abseilen.
2 Nee, bij vraag 1 vullen ze in of ze erbij willen zijn, maar dan weet hij (zij) nog niet of ze erbij kúnnen zijn.
3 De vraag is bedoeld voor de vrienden die bij vraag 1 met ‘nee’ hebben geantwoord. Ook hebben ze misschien andere redenen om niet te komen dan de drie mogelijkheden die genoemd zijn.