In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Grammatik B
Das Ersetzen von Substantiven
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het?
In een zin kun je het zelfstandig naamwoord soms vervangen door een persoonlijk voornaamwoord. Hiermee verwijs je naar iets wat je eerder hebt gezegd.
Slide 2 - Tekstslide
Voorbeeld
Stijn zit bij mij in de klas. Stijn was gister jarig.
Stijn heeft een mooi cadeau gekregen.
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeeld
Stijn zit bij mijn in de klas. Hij was gister jarig.
Hij heeft een mooi cadeau gekregen. Met hem gaat het goed.
Slide 4 - Tekstslide
Auf Deutsch: Stijn ist in meiner Klasse. ... hatte gestern Geburtstag.
Slide 5 - Open vraag
Das ersetzen von Substantiven
Door een aanwijzend voornaamwoord. Hierbij let je op het geslacht van het woord en de naamval in de nieuwe zin.
Slide 6 - Tekstslide
Beispiel
Wer ist der Junge?
Ich kenne den nicht.
Junge is mannelijk. In de nieuwe zin is 'ich' al het onderwerp. Ik ken hem niet, dus wordt hem het lijdend voorwerp.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Er kauft eine Blume (v) Er bezahlt viel Geld für .......
Slide 9 - Open vraag
Da sind meine Nachbarn (mv) Bei ............... bin ich oft.
Slide 10 - Open vraag
Das Ersetzen von Substantiven
Je vervangt het zelfstandig naamwoord ook door een persoonlijk voornaamwoord. Hierbij let je op het geslacht van het zelfstandig naamwoord.
Slide 11 - Tekstslide
Das Ersetzen van Substantiven
Ik - ich Wij - wir
Jij - du Jullie - ihr
Hij (mannelijk) - er zij (meervoud) - sie
Zij (vrouwelijk) - sie u - Sie
Het (onzijdig) - es
Slide 12 - Tekstslide
Bringst du mir bitte das Heft? Bringst du ... mir bitte.
Slide 13 - Open vraag
Wir laden deine Familie zur Hochzeit ein. Wir laden ... zur Hochzeit ein.
Slide 14 - Open vraag
Das Ersetzen von Substantiven
Louisa wohnt in der Nähe.
Ich fahre zusammen mit Louisa zur Schule.
Slide 15 - Tekstslide
Das Ersetzen von Substantiven
Louisa wohnt in der Nähe.
Ich fahre zusammen mit ihr zur Schule.
Ook de naamval bepaalt het persoonlijk voornaamwoord!
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Ik ben boos. – Ich bin böse. -> onderwerp, 1e naamval Jij helpt mij. – Du hilfst mir. -> helfen + 3e naamval Hij loopt daar. – Er läuft da. -> onderwerp, 1e naamval Ik zie hem. – Ich sehe ihn. -> lijdend voorwerp, 4e naamval
Slide 18 - Tekstslide
Wir möchten (u) herzlich danken. (3)
Slide 19 - Open vraag
Versteht ihr (mij) gut? (4)
A
ich
B
mir
C
mich
Slide 20 - Quizvraag
Was hast (jij) gestern gemacht? (1)
A
du
B
dir
C
dich
Slide 21 - Quizvraag
Er hat (jullie) eine E-Mail geschickt. (3)
A
ihr
B
euch
Slide 22 - Quizvraag
Er hat Geburtstag. Du kannst (hem) also ein Geschenk geben.
A
er
B
ihm
C
ihn
Slide 23 - Quizvraag
Meine Mutter? Ich frage (haar) mal, was sie davon hält.
A
sie
B
ihr
Slide 24 - Quizvraag
Ohne (jullie) schaffen wir es nicht.
A
ihr
B
euch
Slide 25 - Quizvraag
Von (hem) haben wir etwas tolles gehört.
A
er
B
ihm
C
ihn
Slide 26 - Quizvraag
Kann jemand (mij) helfen?
A
ich
B
mir
C
mich
Slide 27 - Quizvraag
Meine Schwester hat immer tolle Ideen. Mit erlebe ich immer spannende Abenteuer. Diesmal hatte eine Ballonfahrt gebucht. Ich bekomme jetzt noch Gänsehaut, wenn ich daran denke. Auf einer Weide steigen wir in den Korb (m). sieht sehr robust aus. In fühle ich mich also sicher. Heiner (m) ist unser Pilot. Mit langweilt man sich nicht!
1
2
3
4
5
ihr
sie
er
dem
den
dem
Slide 28 - Sleepvraag
Und jetzt
- Aufgaben: 22 (de tabel), 23 und 25
Aufgabe 44 ist schwierig. Je moet in eigen woorden de kern van de alinea's opschrijven. Lees de alinea eerst door en voor jezelf samen te vatten, daarna kun je het opschrijven.