Variabele rente: De rente kan elk moment aangepast worden door de bank. Het geld is vrij opneembaar. Je zet je spaargeld op een gewone spaarrekening.
Slide 16 - Tekstslide
Vaste rente
Spaardeposito: Je hebt het geld langere tijd niet nodig en zet het voor een afgesproken tijd vast tegen vaste rente.
Vaste rente: Rentepercentage blijft de hele periode hetzelfde . Je kunt je geld er tussentijds niet af halen.
Slide 17 - Tekstslide
Als de rente op je spaarrekening is gedaald, gaat het over vaste rente.
Waar
Niet waar
Slide 18 - Poll
Het rentepercentage op een spaardeposito kan veranderen tijdens een periode
Waar
Niet waar
Slide 19 - Poll
Je kunt een boete krijgen als je tussentijds geld van je spaardeposito haalt.
Waar
Niet waar
Slide 20 - Poll
Enkelvoudige rente
Enkelvoudige rente: Hier wordt het rentebedrag bij spaardeposito's vaak mee berekend. Je krijgt het na afloop van ieder jaar apart uitgekeerd. De rente wordt niet aan je spaartegoed toegevoegd.
Slide 21 - Tekstslide
Enkelvoudige rente berekenen
De rente wordt vermeld in procenten per jaar. Reken daarom altijd eerst de rente uit die je na 1 jaar krijgt.
Enkelvoudige rente = rentepercentage : 100 x spaarbedrag
Slide 22 - Tekstslide
Welke berekening van enkelvoudige rente is juist?
A
100 : 0,7 x 2.400
B
2.400 : 100 x 0,7
C
0,7 : 100 x 2.400
D
0,7 x 100 : 2.400
Slide 23 - Quizvraag
Sanne heeft €1.600,- op haar bankrekening staan. De bank geeft 0,4% rente. Hoeveel is de rente na 1 jaar?
Slide 24 - Open vraag
Sanne heeft €1.600,- op haar bankrekening staan. De bank geeft 0,4% rente. Hoeveel is de rente na 2 jaar?
Slide 25 - Open vraag
Samengestelde rente
Samengestelde rente: Je krijgt de rente na ieder jaar bijgeschreven op je spaarrekening. Het jaar erna krijg je rente over het spaarbedrag + de rente van het voorafgaande jaar (rente op rente).
Welke berekening van samengestelde rente is juist?
A
0,7 : 100 x (1500 + 10,50)
B
100 : 0,7 x (1500 + 10,50)
C
10,50 : 100 x (1500 + 0,7)
D
100 : 10,50 x (1500 + 0,7)
Slide 28 - Quizvraag
Je hebt €1.775,- op je spaarrekening staan en krijgt daarover 0,8% rente. Hoeveel euro heb je na 1 jaar op je bankrekening staan?
Slide 29 - Open vraag
Na 1 jaar heb je €1789,20 op je bankrekening staan. Hoeveel euro staat er na 2 jaar op?
Slide 30 - Open vraag
Hoeveel is de rente over deze 2 jaar samen?
A
€14,31
B
€1789,20
C
€1803,51
D
€28,51
Slide 31 - Quizvraag
Samengestelde rente met groeifactor
Stappenplan:
Maak van het rentepercentage een decimaal getal (: 100)
Groeifactor = decimaal getal + 1
Spaartegoed na 1 jaar: bedrag (^^^) x groeifactor
Spaartegoed na 2 jaar: bedrag x groeifactor x groeifactor
Slide 32 - Tekstslide
Je hebt €1450,- spaargeld. De rente is 0,2. Hoeveel is de groeifactor?
Slide 33 - Open vraag
Je hebt €1450,- spaargeld. De groeifactor is 1,002. Hoeveel spaargeld heb je na 3 jaar?
Slide 34 - Open vraag
Inflatie
Inflatie: Door de rente neemt je spaargeld toe. Maar als er inflatie is, stijgen intussen de prijzen.
Slide 35 - Tekstslide
Als de inflatie hoger is dan de rente, dan neemt de koopkracht van je spaargeld af.
Waar
Niet waar
Slide 36 - Poll
3.3 Geld lenen kost geld!
Dit gaan we behandelen:
Leenmotieven
Kosten lening berekenen
Soorten leningen
Waarom een koop op afbetaling ook een lening is
Slide 37 - Tekstslide
Leenmotieven
Leenmotieven: Redenen om geld te lenen.
Slide 38 - Tekstslide
4 Leenmotieven
De 4 belangrijkste leenmotieven zijn:
Tijdelijk geldtekort
Dure aankoop
Onverwacht dringend geld nodig (geen spaargeld)
Je koopt een woning (hypotheek)
Slide 39 - Tekstslide
Krediet
Krediet(som): Een geleend bedrag. Het terugbetalen ervan noem je aflossen. Daarbovenop betaal je rente.
Slide 40 - Tekstslide
Kredietkosten
Kredietkosten: Alles wat je meer terugbetaalt dan je geleend hebt. Die kredietkosten bestaan uit, bijvoorbeeld rente en administratiekosten.
Slide 41 - Tekstslide
Maandtermijn/termijnbedrag
Maandtermijn of termijnbedrag: Het bedrag dat je maandelijks aan rente en aflossing samen aan de bank betaalt. Je spreekt samen af hoelang de looptijd van de lening is
Slide 42 - Tekstslide
Kredietkosten berekenen
Kredietkosten = termijnbedrag x aantal termijnen - krediet
Slide 43 - Tekstslide
Je leent €6125,- en betaalt dit in 60 maandelijkse termijnen van €110,-. Hoeveel euro betaal je in totaal?
Slide 44 - Open vraag
Hoeveel euro zijn de kredietkosten?
A
€275,-
B
€375,-
C
€475,-
D
€575,-
Slide 45 - Quizvraag
Wat vind je nog lastig? / Wat zou je graag nog een keer willen behandelen?
Slide 46 - Open vraag
Benoem minstens 1 onderwerp die je hebt geleerd deze les of beter begrijpt na deze les.
Slide 47 - Open vraag
Afsluiting
Bedankt voor jullie aandacht. Ik hoop dat je veel hebt mogen leren deze les!