Verb Tenses

Verb Tenses
Wednesday, November 6th
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Verb Tenses
Wednesday, November 6th

Slide 1 - Tekstslide

Today's planning
  • Past Simple
  • Past Continuous
  • Present Perfect 
  • New! Past Perfect

Slide 2 - Tekstslide

Last summer, she ... (go) to Italy. While there, she ... (stay) in Rome.

Slide 3 - Open vraag

We ... (watch) a great movie last night, it ... (be) very exciting!

Slide 4 - Open vraag

I ... (lose) my keys last week, but luckily I ... (find) them this morning

Slide 5 - Open vraag

Yesterday, I ... (call) my grandma and ... (tell) her about my new job

Slide 6 - Open vraag

I ... (read) a book, when the phone ... (ring)

Slide 7 - Open vraag

They ... (play) football outside, when it ... (begin) to rain

Slide 8 - Open vraag

He ... (not pay) attention during class, so he ... (miss) the instructions

Slide 9 - Open vraag

While my mom ... (cook) dinner, my friend ... (arrive)

Slide 10 - Open vraag

I ... (live) in this city since I was born

Slide 11 - Open vraag

They ... never ... (not be) to New York before.

Slide 12 - Open vraag

... you ... ever (try) sushi before?

Slide 13 - Open vraag

She ... just ... (lose) her keys, can you help us find them?

Slide 14 - Open vraag

Past Perfect
Past Perfect = voltooid verleden tijd
"Ik had nog nooit een eland gezien, voordat ik naar Canada verhuisde.
"Sophie had bought a ticket, before they went on sale.

Je gebruikt de Past Perfect wanneer je meerdere momenten in het verleden bespreekt. 
Past Perfect = langst geleden
Past Simple = minder lang geleden



Slide 15 - Tekstslide

Past Perfect
  • De Past Perfect lijkt qua vorm op de Present Perfect maar dan in de verleden tijd.

  • Past Perfect = had + voltooid deelwoord
  • Bij een regelmatig werkwoord komt er vaak -ed achter
  • Bij een onregelmatig werkwoord gebruik je het 3e rijtje
  • Signaalwoorden zijn: before, (right) after, when, already

Slide 16 - Tekstslide

She ... never ... (see) the Eiffel Tower before she ... (move) to Paris

Slide 17 - Open vraag

After he ... (leave) home, the mailman ... (arrive) with his package

Slide 18 - Open vraag

The bus ... (drive) away right before we ... (get) to the bus stop

Slide 19 - Open vraag

Even though she ... never ... (run) a marathon before, she ... (win)

Slide 20 - Open vraag

Practice time :)
Neem 5 minuten de tijd om het stencil in te vullen. 
Daarna kijken we klassikaal na.

Slide 21 - Tekstslide