Verwijswoorden H3 les 1 (25/01)

Welkom!
 

10 minuten stil lezen uit je leesboek




Leg al je boeken op tafel en ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 60)



1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
 

10 minuten stil lezen uit je leesboek




Leg al je boeken op tafel en ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 60)



Slide 1 - Tekstslide

Verwijswoorden H3 les 1

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk bespreken
- Werken aan de opdracht 


Aan het einde van de les weet je welke verwijswoorden er zijn en hoe je deze in een tekst kan gebruiken. 

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk

Opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 60

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je al?
Maak opdracht 1 op bladzijde 46

Zelfstandig en stil, 5 minuten de tijd 
timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Theorie

Slide 6 - Tekstslide

Verwijswoorden
'Ik zal nooit slakken eten, van slakken gruwel ik. Of je slakken nu bakt met knoflook, of dat je slakken grilt, slakken hoef ik niet.'

Wat valt je op aan dit kleine stukje tekst?
Wat kan anders?

  • Ik zal nooit slakken eten, daar gruwel ik van. Of je ze nu bakt met knoflook, of grilt, ik hoef ze niet.'

  • Een verwijswoord verwijst naar een ander woord, een andere woordgroep of een andere zin. Verwijswoorden kunnen voornaamwoorden, bijwoorden of synoniemen zijn. 

Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden
Voornaamwoorden:
  • Persoonlijk, bezittelijk, aanwijzend, vragend
  • Je verwijst naar de-woorden met die en deze en naar het-woorden met dit en en dat.
  • Je verwijst naar mannelijke de- en het-woorden met zijn en naar vrouwelijke woorden met haar.


  • Mijn zus is bezorgd dat iedereen haar mislukte kapsel meteen opmerkt. 
  • De grijze poes die daar loopt, is van mijn buren.

Slide 8 - Tekstslide

Verwijswoorden
Bijwoorden:
  • Daar, daarvan, erover, hier, hoe, toen, waar, wanneer, zo 

  • Wat vind je van mijn voorstel? Denk erover na.
  • Heb je haar idee gehoord voor de vergadering? Ik weet nog niet wat ik daarvan vind. 

Synoniemen:
  • Verschillende woorden om hetzelfde te omschrijven 

  • Koning Willem-Alexander bracht een bezoek aan het rampgebied. Het staatshoofd was zichtbaar aangedaan. 

Slide 9 - Tekstslide

Werken aan de opdracht 
Wat? Opdracht 2, 3 en 4 op bladzijde 47
Hoe? Zelfstandig en stil
Tijd? Tot het einde van de les, het is huiswerk voor 01/02/2024
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs 
Klaar? Lees verder in je leesboek of maak ander huiswerk

 




timer
15:00

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk:

Voor volgende week donderdag (25/01/24) moet opdracht 1, 2 en 3 op bladzijde 60 af zijn. 

Schrijf dit op in je plenda!

Slide 11 - Tekstslide