de student heeft instructie gevolgd over bloed en het lymfestelsel
de student heeft geoefend met de stof middels vragen tijdens de les
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
AFPMBOStudiejaar 2
In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Lesdoelen
de student heeft instructie gevolgd over bloed en het lymfestelsel
de student heeft geoefend met de stof middels vragen tijdens de les
Slide 1 - Tekstslide
Bloed, boek A&F module 5 hoofdstuk 3
vloeibaar weefsel
bloedcellen en waterige tussencelstof
transport van veel stoffen: voorbeeld?
schakel tussen inwendig en uitwendig: voorbeeld?
Slide 2 - Tekstslide
volume en samenstelling
ongeveer 7,5% van je lichaamsgewicht
55% is plasma: merendeel water
45 % is bloedcellen
erytrocyten: O2 vervoer
leukocyten: afweer
trombocyten: cel fragmenten, stolling
Slide 3 - Tekstslide
Plasma
water
zouten
plasma eiwitten
(bloedgassen)
tijdelijk aanwezige stoffen
Slide 4 - Tekstslide
Water
90 % van het plasma
oplosmiddel
in via maag/darm kanaal
uit via nieren, transpiratie, ademhaling, defecatie
Slide 5 - Tekstslide
Zouten
kalium
natrium
chloor
calcium
magnesium
waterstofcarbonaat
De opgeloste zouten zijn erg belangrijk voor
de osmotische waarde van het bloed
bloedvolume en bloeddruk
handhaving van de zuurgraad: waterstofcarbonaat
Slide 6 - Tekstslide
Wat is de osmotische waarde?
De osmotische waarde is gelijk aan de druk die de opgeloste deeltjes zouden uitoefenen als ze zich als een gas in de lege ruimte zouden bevinden in die concentratie. Hieruit volgt dat de osmotische waarde slechts een functie is van het aantal opgeloste moleculen of ionen en niet van hun identiteit of grootte.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Plasma eiwitten
functies:
bepalen van de osmotische waarde
ondersteuning bufferfunctie van de zouten
dragen bij aan de viscositeit van het bloed
reserve brandstof voor het lichaam in noodsituaties
belangrijkste
albuminen
globulinen
stollingsfaktoren
Slide 9 - Tekstslide
Albuminen
bijna de helft van de plasma eiwitten
het belangrijkst voor de osmotische waarde van het bloed
Slide 10 - Tekstslide
Globulinen
alfaglobulinen & betaglobulinen: transport van bijv. suikers, vetten, vitaminen, hormonen
10 soorten die in een reeks geactiveerd moeten worden om fibrinogeen aan de wondranden te kunnen vormen, voorstadium van fibrine, vormt draden die de wond sluiten. Worden vaak aangeduid met een nummer, bijvoorbeeld Factor VIII, ook zijn er proteïnes die tot stollingsfactoren worden gerekend
bloedserum zonder fibrinogeen wordt gebruikt voor transfusies
NB. je hebt wel 20 stollingsfactoren en 12 zijn er van vitaal belang
bekende stollingsproblemen ontstaan bij voorbeeld bij de ziekte van von Willebrand of proteïne S deficiëntie
Slide 12 - Tekstslide
Bloedgassen
zuurstof:O2, klein deel lost op in het plasma
koolstofdioxide: CO2, vervoer voornamelijk via het plasma
stikstof: N2, je ademt dit is en je ademt het weer uit, doet weinig in je lichaam. Lucht bestaat voor ? % uit N2
Te veel N2 in je bloed zorgt voor verminderde opname van O2
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quizvraag
Bloedserum zonder ..... wordt gebruikt voor transfusies
A
alfaglobulinen
B
betaglobulinen
C
gammaglobulinen
D
fibrine
Slide 20 - Quizvraag
Bloedcellen
miljoenen
beperkte levensduur
bloed producerende weefsels: rode beenmerg en lymfatisch stelsel, vanuit stamcellen die afhankelijk van de plaats waar ze zitten zich differentiëren
rode beenmerg: platte beenderen en kop van pijpbeenderen
lymfatisch weefsel: in lymfoïde organen : beenmerg, thymus, milt, lymfeklieren, platen van Peyer, tonsillen.
platen van Peyer: ze polsen continu de inhoud van de darm en kunnen zo een gepaste immuunreactie op gang brengen.
Slide 21 - Tekstslide
Stamcellen
rode bloedcellen / erytrocyten
witte bloedcellen / leukocyten
granulocyten
monocyten
lymfocyten
bloedplaatjes / trombocyten
Slide 22 - Tekstslide
Erytrocyten
99% van alle bloedcellen
5/6 miljoen per mm3 (1 kubieke ml = microliter = 1 miljoenste liter
1 druppel bloed = 260 miljoen erytrocyten
bijna vol met hemoglobine: eiwit met daarin een ijzer atoom
zuurstofrijk milieu gemakkelijke binding
zuurstofarm milieu gemakkelijk los laten
levensduur 120 dagen
aanmaak rode beenmerg
afbraak in de lever: bilirubine komt vrij
Slide 23 - Tekstslide
Leukocyten
5-10.000 per mm3
groot met celkern en organellen
opruimen vreemde stoffen, ziekteverwekkers of oude/zieke lichaamscellen
levensduur enkele dagen tot enkele weken
vorming in rode beenmerg en lymfatisch weefsel
granulocyten
monocyten
lymfocyten
Slide 24 - Tekstslide
Granulocyten
veel korrels (granula) in cytoplasma
vorming in rode beenmerg
fagocyteren en verteren van bacteriën, ze komen af op de afvalstoffen van de bacteriën
treden ook uit de bloedbaan
Slide 25 - Tekstslide
Monocyten
groot, worden gevormd in rode beenmerg
kunnen binnen en buiten de bloedbaan
opruimen bacteriën en aangetaste lichaamscellen
Slide 26 - Tekstslide
Lymfocyten
relatief klein
productie in rode beenmerg en lymfatische weefsels
sterke toename tijdens het bestrijden van een infectie
zorgen voor immuniteit
Slide 27 - Tekstslide
Trombocyten
zeer kleine stukjes cel
250-4000.000 per mm3
celplasma met celmembraan
gevuld met tromboplastinogeen, van groot belang bij bloedstolling, komt vrij bij beschadiging van het celmembraan
Slide 28 - Tekstslide
rode bloedcellen worden in het rode beenmerg geproduceerd en witte bloedcellen in het lymfatisch weefsel
A
juist
B
onjuist
Slide 29 - Quizvraag
bloedcellen worden allemaal door dezelfde stamcellen gemaakt
A
juist
B
onjuist
Slide 30 - Quizvraag
een rode bloedcel leeft gemiddeld
A
100 dagen
B
110 dagen
C
120 dagen
D
130 dagen
Slide 31 - Quizvraag
Tijdens een infectie zie je doorgaans een sterke stijging van het aantal
A
granulocyten
B
monocyten
C
lymfocyten
Slide 32 - Quizvraag
Tromboplastinogeen komt vrij uit de
A
erytrocyten
B
granulocyten
C
monocyten
D
trombocyten
Slide 33 - Quizvraag
Bloedstolling
Bij elke verwonding die met een bloeding gepaard treden 4 processen op:
plaatselijke vasoconstrictie: na pijn signalen sturen de hersenen aan op vasocontrictie
propvorming: bloedvaatjes blijven steken en ze plakken aan elkaar bij de wondranden
bloedstolling: verschillende stappen
weefselherstel: wordt in gang gezet door histamine, hormoon dat dor beschadigd weefsel geproduceerd wordt, stimuleert vasodilatatie
Slide 34 - Tekstslide
Bloedstolling
bloedplaatjes plakken aan de wondrand, scheuren open en tromboplastinogeen komt vrij
bloedplasma activeert tromboplastinogeen tot het enzym tromboplastine
tromboplastine zet protrombine (stollingsfactor) om in trombine, hierbij is calcium nodig
trombine stimuleert de omzetting van de stollingsfactor fibrinogeen in fibrine
fibrine draden vormen een netwerk waar bloedcellen in blijven steken: stolsel
fibrinedraden krimpen door droging aan de lucht, de wondranden worden naar elkaar toegetrokken. Het stolsel wordt uitgeknepen: wondvocht komt naar buiten - bloedplasma zonden fibrinogeen
Slide 35 - Tekstslide
Na een bloeding treden na elkaar op:
A
vasoconstrictie & vasodilatatie
B
vasodilatatie & vasoconstrictie
Slide 36 - Quizvraag
Bij het proces van bloedstolling zijn betrokken
A
stollingsfactoren
B
enzymen
C
zouten
D
alle drie
Slide 37 - Quizvraag
Lymfevatstelsel
gesloten buizensysteem dat het bloedvatstelsel ondersteund
hierdoor stroomt lymfe
organen die bij het lymfevatenstelsel horen zijn lymfoïde organen zoals lymfeknopen en de milt
Slide 38 - Tekstslide
Lymfevaten
lymfecapillairen beginnen blind rondom de bloedvat capillairen
voeren 15% van het weefselvocht af
zodra het vocht in de lymfevaten zit spreek je van lymfe
3,5 liter lymfe in totaal
lymfecapillairen, kleinere lymfevaten, grotere lymfevaten en hoe groter het vat hoe meer glad spierweefsel in de wand en kleppen in de vaten
de grootste vaten worden aangeduid met ductus (buis) en truncus(stam)
2 vaten komen samen in de truncus lumbalis (benen en bekken), komen samen met truncus intestinalis (buikorganen) in de cisterna chily. Deze gaat over in de ductus thoracicus (borst) en mondt uit in de vena subclavia sinister
adempomp, hartpomp, spierpomp en arteriële pomp
Slide 39 - Tekstslide
Lymfe
water
granulocyten
monocyten
lymfocyten
tijdelijk aanwezige stoffen
antistoffen
aangetaste of dode lichaamscellen
Slide 40 - Tekstslide
Lymfoïde organen
lymfeknopen
waldeyerring
peyerplaques
zwezerik
milt
Slide 41 - Tekstslide
Lymfeknopen
kleine boonvormige orgaantjes
aanvoer en afvoer van lymfe
taken:
schoonmaken van lymfevocht
het bewaren van afweercellen, T- & B- lymfocyten
Slide 42 - Tekstslide
Waldeyerring
ring van amandelen
keel: tonsilla palatina
neus: tonsilla pharyngica
tong: tonsilla lingualis
Slide 43 - Tekstslide
Platen van Pleyer
In en tussen de platen zitten actieve immuuncellen zoals M-cellen, maar dieper ook de macrofagen, B cellen en T cellen
B-cellen maken antistoffen die koppelen aan de ziekteverwekker
T-helpercellen activeren B-cellen en T-lymfocyten
in de bekleding van het ileum (of de kronkeldarm, laatste gedeelte van de dunne darm)
Slide 44 - Tekstslide
Slide 45 - Tekstslide
Zwezerik/thymus
tussen borstbeen en luchtpijp
vooraan in het lichaam tussen de longen in
2 of 3 delen
thymfocyten: maken T-lymfocyten
rond de pubertijd bijna verdwenen
Slide 46 - Tekstslide
Milt
onderdeel vaatsysteem & lymfesysteem
functies:
maakt lymfocyten
breekt oude erytrocyten af
verwijderd afvalstoffen en lichaamsvreemde stoffen uit het lichaam
Slide 47 - Tekstslide
Lymfe vaten vormen met elkaar ook een cyclus, net als de bloedvaten