Grammar A1/A2 FIX les 1

Grammar A1 FIX les 1
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammar A1 FIX les 1

Slide 1 - Tekstslide

Welcome dear students
For today:
- Alphabet
- Nouns => Abstract & concrete nouns
- Articles
- Plurals
Present Simple

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

alphabet
Verwarrende letters:

Nederlands
Engelse uitspraak
A
EE
E
IE
I
AAI
H
EETSJ
W
DABBEL JUU
Y
WAAI

Slide 4 - Tekstslide

1

Slide 5 - Video

0

Slide 6 - Video

Welk woord wordt gespeld?

Slide 7 - Open vraag

1

Slide 8 - Video

Welk woord werd gespeld?

Slide 9 - Open vraag

1

Slide 10 - Video

Welk woord werd gespeld?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Video

Welk woord wordt gespeld?

Slide 13 - Open vraag

concrete and abstract   nouns          
A concrete noun refers to a physical object in the                            
 real world, such as a dog, a ball, or an ice cream                               
   cone. 
An abstract noun refers to an idea or concept that                     
 does not exist in the real world and cannot be                           touched, like freedom, sadness, or 
permission.

Slide 14 - Tekstslide

Concrete nouns

Slide 15 - Tekstslide

Abstract nouns

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

An
An
An
A
A

Slide 19 - Sleepvraag

Slide 20 - Tekstslide

the
x
He was taken to ... hospital.
They built ... hospital in 2019.
I love ... summer.
Back in ... summer of '69.
They sometimes skip ... breakfast :O!
... breakfast you had this morning looked good.

Slide 21 - Sleepvraag

He is .......... actor.

Slide 22 - Open vraag

She wants to be ............. president of the USA next year.

Slide 23 - Open vraag

Without ........... trace

Slide 24 - Open vraag

To be in ......... hurry

Slide 25 - Open vraag

... night is quiet. Let's take a walk!

Slide 26 - Open vraag

Explanation of regular plural nouns:

Slide 27 - Tekstslide

Irregular plurals 
child – children
goose – geese
man – men
woman – women
tooth – teeth
foot – feet
mouse – mice
person – people







ox - oxen
policeman - policemen
fish - fish 
spacecraft - spacecraft
louse – lice

Slide 28 - Tekstslide

Unchanging Nouns:
Singular           Plural
aircraft             aircraft
bass                  bass
bison                bison
elk                      elk
moose             moose
shrimp             shrimp
spacecraft     spacecraft
swine               swine
trout                 trout



















sheep – sheep
series – series
species – species
deer – deer
cattle - cattle

Slide 29 - Tekstslide

Plurals (= meervoud):
What is the plural of
elf?
A
elfs
B
elvs
C
elfes
D
elves

Slide 30 - Quizvraag

Plural of:
A
knife's
B
knifes
C
knives
D
kniven

Slide 31 - Quizvraag

Plurals (= meervoud): What is the plural of
wolf?
A
wolves
B
wolfs
C
wolvs
D
wolfes

Slide 32 - Quizvraag

Plural of:
A
child's
B
childs
C
kinderen
D
children

Slide 33 - Quizvraag

Plural of

A
mouses
B
mice
C
mices
D
mouse's

Slide 34 - Quizvraag

Plural of:
A
shoe
B
shoes
C
schoenen
D
shoos

Slide 35 - Quizvraag

Plurals (= meervoud):
What is the plural of
baby?
A
babys
B
baby's
C
babies
D
babyes

Slide 36 - Quizvraag

Slide 37 - Tekstslide

The Present Simple
Hoe kun je de "present simple" herkennen?

In een zin weet je of het een feit of routine is door naar signaalwoorden te kijken.
Woorden als every day (alledaags), never (nooit), always (altijd), every Wednesday (elke woensdag) vertellen je dat het over een routine gaat. Het komt vaak voor.

Als er geen signaalwoorden zijn, vertelt de zin u een feit.

Slide 38 - Tekstslide

Present simple 
Signaalwoorden:

always
often
ever
sometimes
every day
never
usually
every week

Slide 39 - Tekstslide

Sleep de signaalwoorden naar de goede rij. 
Present Simple
Always
Every day
Never
At the moment
currently
Right now
Today
Often
Regularly
Sometimes
Usually

Slide 40 - Sleepvraag

Maak 2 zinnen en gebruik de present simple (TT)

Slide 41 - Open vraag

Vertaal:
1. John speelt altijd buiten

Slide 42 - Open vraag

Homework
Work on Chapter 1 Nouns / Verbs in FIX Engels.

Slide 43 - Tekstslide