3. Analyse maatschappelijk vraagstuk / EXAMENTRAINING

EXAMENTRAINING 
3. Analyse maatschappelijk vraagstuk
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

EXAMENTRAINING 
3. Analyse maatschappelijk vraagstuk

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

De examenstof
1. Politiek en beleid
2. Criminaliteit en rechtsstaat
3. Analyse maatschappelijk vraagstuk & media 


Slide 3 - Tekstslide

C. Analyse maatschappelijk vraagstuk:
C.1 Maatschappelijke vraagstukken
C.2 De rol van de media

Slide 4 - Tekstslide

timer
1:30
#BRAINDUMP
Maatschappelijk vraagstuk

Slide 5 - Woordweb

Over het onderwerp analyse maatschappelijk vraagstuk voel ik me:
Heel zeker
Zeker
Niet zeker/niet onzeker
onzeker
Heel onzeker

Slide 6 - Poll

Ik geef mijn kennis over het onderwerp analyse maatschappelijk vraagstuk een:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10

Slide 7 - Poll

BELANGRIJK!!!
Kenmerken van een maatschappelijk probleem.

Slide 8 - Tekstslide

Verschillende meningen:
2. Er bestaan verschillende meningen over de oorzaak en de oplossing van het probleem.

Zo hebben betrokken burgers en groeperingen vaak verschillende belangen. 

Slide 9 - Tekstslide

Sociaal probleem:
1. Er is sprake van een sociaal probleem.

Met andere woorden het gaat om een situatie die veel mensen onwenselijk vinden en die veel mensen in strijd vinden met bepaalde waarden en normen. 

Slide 10 - Tekstslide

Gezamenlijke actie: 
3. Het probleem kan door middel van gezamenlijke actie van burgers, maatschappelijke organisaties of door de politiek worden opgelost.

Zowel de overheid, burgers als maatschappelijke organisaties kunnen het probleem aanpakken, maar er is wel gezamenlijke actie nodig.

Slide 11 - Tekstslide

Media aandacht:
4. Het vraagstuk krijgt de aandacht van de media. 

Op deze manier wordt de publieke opinie deels gevormd en krijgt het vraagstuk ook de aandacht in de media. 

Slide 12 - Tekstslide

Onderwerpen maatschappelijke vraagstukken examens

Slide 13 - Tekstslide

BELANGRIJK!!!
Invalshoeken

Slide 14 - Tekstslide

Invalshoeken:
Verschillende manieren of brillen om naar een maatschappelijk probleem te kijken.

Probleem doorgronden:
​oorzaken en gevolgen ontdekken.

Slide 15 - Tekstslide

Politiek-juridisch:
Politiek-juridisch: kijkt naar wat politieke partijen ervan vinden en wat bepaalde wetten erover zeggen. 

Vragen die je vanuit deze invalshoek kan stellen zijn;

  1. Hoe vindt de VVD/PVV/SP dat dit het beste opgelost kan worden
  2. Welke boetes krijgen mensen zonder mondkapje?
  3. Welke maatregelen gelden er voor de horeca? 
  4. Op welke manieren kunnen de boeren het stikstofbeleid beïnvloeden?

Slide 16 - Tekstslide

Politiek-juridisch:
Begrippen:
Actie- en pressiegroepen, algemeen belang, belangengroepen, dictatuur, parlementaire democratie, democratisering, gezag, grondrechten, grondwet, lobby, macht, machtsmiddelen, machtsverhouding, overheid, overheidsbeleid, politieke agenda, politieke grondrechten, vrijheidsrechten, politieke partijen politieke stromingen, rechtsstaat, regels en wetten & verzorgingsstaat. 

Slide 17 - Tekstslide

Sociaal-economisch:
Kijkt naar werkgevers en werknemers, maatschappelijke posities, ongelijkheid, financiën.

Vragen die je vanuit deze invalshoek kan stellen zijn:

  1. Worden werklozen financieel harder getroffen door de pandemie dan mensen met een baan?
  2. Welke beroepsgroepen zijn het zwaarst getroffen door de pandemie?
  3. Wat is de economische schade voor de cultuursector? 
  4. Welke belangen hebben de 'toeslagenouders', de belastingdienst en de regering in de toeslagenaffaire?

Slide 18 - Tekstslide

Sociaal-economisch:
Begrippen:
Arbeidsverhoudingen, werkgevers- en werknemersorganisaties, belasting, belastingstelsel, belangenorganisaties, commercialisering, commerciële belangen, functies van arbeid, sociale ongelijkheid, arbeidsverdeling, sociale mobiliteit, maatschappelijke positie, maatschappelijke ladder, marktmechanisme, verzorgingsstaat. 

Slide 19 - Tekstslide

Sociaal-cultureel:
kijkt naar normen en waarden, gedeelde opvattingen, subculturen.

Vragen die je vanuit deze invalshoek kan stellen zijn;

  1. Waarom vinden mensen het lastig om zich aan de maatregelen te houden?
  2. Zijn er groepen in de samenleving die minder moeite hebben met social distancing?
  3. Staan Nederlanders over het algemeen kritisch tov overheidsbeleid?
  4. Vinden Nederlanders het lastig om hun vrijheid 'in te leveren?'
  5. Wat is de rol van media bij het ontstaan van de Gaza protesten op universiteiten?

Slide 20 - Tekstslide

Sociaal-cultureel:
Begrippen:
Beeldvorming, cencuur, dominante cultuur, subcultuur, integratie, identiteit, manipulatie, massamedia, massacommunicatie, mensenrechten, grondrechten, multiculturele samenleving, waarden, normen, objectiviteit, referentiekader, selectieprocessen media, socialisatie, socialisatoren, stereotypering, subjectiviteit, vooroordeel.

Slide 21 - Tekstslide

Veranderings- en vergelijkend:
Kijkt hoe het verschilt over tijd (vroeger versus nu) en op plaats en per samenleving

Vragen die je vanuit deze invalshoek kan stellen zijn:
  1. Welke maatregelen nam men bij de Spaanse griep en welke bij corona?
  2. Waarom accepteren Belgen de coronamaatregelen makkelijker dan Nederlanders?
  3. Hoe reageren Chinezen op handelsoorlog met Amerika in vergelijking met Europa?
  4. Hoe lost men het zwerfaval probleem op in Zweden in vergelijking met Nederland?

Slide 22 - Tekstslide

Veranderings- en vergelijkend:
Voorbeeldvragen:
- Hoe keek men in het verleden tegen het probleem aan? Welke sociale, culturele, politieke en sociaaleconomische veranderingen zijn van invloed geweest?
- Hoe kijkt met in andere samenlevingen tegen het vraagstuk aan?

Slide 23 - Tekstslide

timer
1:30
#BRAINDUMP
Media

Slide 24 - Woordweb

C2. de rol van de media
Je moet op je examen weten welke functies de media hebben voor de samenleving.

Algemene functies zijn;
• Amusementsfunctie: het amuseren (vermaken), zoals series of games
• Bindende functie: verbinden van mensen, bv. door het WK uit te zenden
• Educatieve functie: educatie (leren), zoals klokhuis of schoolTV
• Informerende functie: het leveren van nieuws aan de samenleving
• Socialiserende functie: aan aanleren normen en waarden




Slide 25 - Tekstslide

Politieke functies zijn;
Je moet op je examen weten welke functies de media hebben voor de samenleving.
Politieke functies zijn;

• Agenda functie: maatschappelijke problemen onder de aandacht brengen
• Commentaar functie: de mening geven over gebeurtenissen, bijvoorbeeld via columns, of blogs op het internet
• Controlerende functie: het controleren van de overheid; 
• Opiniërende functie: het helpen vormen van een mening,
bv. een discussieprogramma wat de kijkers aan het denken zet
• Spreekbuisfunctie: meningen onder de aandacht brengen.
  




Slide 26 - Tekstslide

Nieuwsselectie:

  • De actualiteit: een gebeurtenis moet nieuw zijn, iets van vorige week is niet relevant.
  • Bijzonder of uitzonderlijk: een gebeurtenis moet nieuw zijn, iets van vorige week is niet relevant.
  • De nabijheid: gebeurt het hier in Nederland? Of ergens ver in Afrika?
  • Doelgroep: voor wie wordt het eigenlijk geschreven? Jeugd journaal of NOS-stories?
  • Identiteit of doelstelling van het medium: wat vindt de redactie zelf belangrijk? 

Slide 27 - Tekstslide

Objectief of subjectief:
  • Objectief: en een houding die gebaseerd is op feiten en niet op meningen. Objectiviteit heeft dan ten doel een afgewogen oordeel te kunnen vormen.
  • Subjectief: Dit zijn dus meningen van mensen, of bepaalde ideeën die ingekleurd zijn door hoe mensen er zelf over denken.

Slide 28 - Tekstslide

Waarneming:
  • Referentiekader: het geheel van persoonlijke normen, waarden, kennis en ervaringen.
  • Selectieve waarneming of selectieve perceptie: bewust of onbewust keuzes maken in wat je "ziet" en wel of niet in je opneemt.

Slide 29 - Tekstslide

Rollen in de media:
  • Vooroordeel: is een mening die niet op feiten, kennis, ervaring of waarneming is gebaseerd.
  • Stereotype: vaststaand beeld van bijvoorbeeld een groep mensen dat niet overeenkomt met de werkelijkheid, of een deel van de werkelijkheid vergroot. Dit vormt dan een vooroordeel, een vooringenomen gedachtegang en kan leiden tot discriminerende denkbeelden en gedragingen.

Slide 30 - Tekstslide

Betrouwbaar?
  • Feiten en meningen zijn gescheiden
  • Hoor- en wederhoor is toegepast
  • Feiten via meerdere informatiebronnen zijn gecheckt  

 

Slide 31 - Tekstslide

Theorieën over de beïnvloeding:
LET OP: EXAMENZEKERHEID

  • Injectienaaldtheorie: mensen krijgen ideeën als het ware "ingespoten" en nemen ze over.
  • Framingtheorie: er wordt een bepaald "frame" neergezet door de media (positief of negatief) zodat je op een bepaalde manier naar een situatie gaat kijken.
  • Agendatheorie: de media selecteert de onderwerpen waarover de politiek praat.
  • Theorie van de selectieve theorie: bij het kijken wordt je beïnvloed door je referentiekader. Je maakt bewust en onbewust keuzes bij het waarnemen.

Slide 32 - Tekstslide

AAN DE SLAG
Analyse Maatschappelijk vraagstuk

Slide 33 - Tekstslide

AMV Energiedrankjes
Energiedrankjes zoals die van Monster Energy, Red Bull en Burn zijn populair onder jongeren.
Steeds vaker wordt erop gewezen dat energiedrankjes schadelijk zijn als je er te veel van drinkt. Er zijn zelfs plannen om energiedrankjes te verbieden voor jongeren.
Daarmee wordt de overmatige consumptie van energiedrankjes door jongeren een maatschappelijk vraagstuk. 

Slide 34 - Tekstslide

Vraag 1 lees tekst 1
Een maatschappelijk vraagstuk heeft een aantal kenmerken.
Een kenmerk is dat het vraagstuk aandacht krijgt van de media. Een
ander kenmerk is dat er sprake moet zijn van een situatie die veel
mensen onwenselijk vinden.
 Noem de twee andere kenmerken van een maatschappelijk vraagstuk
die in tekst 1 te herkennen zijn.
 Geef voor elk kenmerk aan hoe dit kenmerk in tekst 1 te herkennen is.
Doe het zo: neem het onderstaande over en vul het antwoord aan.
Kenmerk 1: … , want in de tekst staat … .
Kenmerk 2: … , want in de tekst staat … . 

Slide 35 - Tekstslide

Zie tekst 1.
De kinderartsen van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) vormen een belangengroep. Via de NVK zetten de kinderartsenmachtsmiddelen in om hun doel(en) te bereiken.
Eén zo’n machtsmiddel is toegang hebben tot politici.
 Noem een ander machtsmiddel dat de kinderartsen inzetten in tekst 1.
 Citeer een zin uit tekst 1 waarin dat machtsmiddel te herkennen is.
Doe het zo: neem het onderstaande over en vul het antwoord aan.
machtsmiddel: ...
citaat: ... 

Slide 36 - Tekstslide

Lees tekst 2

Noem een belang dat supermarkten hebben bij de verkoop van
energiedrankjes.
 Noem een norm die Foodwatch wil bereiken.
Doe het zo: neem het onderstaande over en vul het antwoord aan.
Een belang van supermarkten: …
Een norm die Foodwatch wil bereiken: … 

Slide 37 - Tekstslide

 Noem een ander machtsmiddel dat de kinderartsen inzetten in tekst 1.
 Citeer een zin uit tekst 1 waarin dat machtsmiddel te herkennen is.
Doe het zo: neem het onderstaande over en vul het antwoord aan.
machtsmiddel: ...
citaat: ...

Slide 38 - Open vraag

Een belang van supermarkten: …
Een norm die Foodwatch wil bereiken:

Slide 39 - Open vraag

Lees tekst 2.
Hoe probeert Foodwatch invloed uit te oefenen op de politiek in tekst 2?

A
helpt bij de uitvoering van het besluit om de leeftijdsgrens voor de verkoop te verhogen naar 18 jaar.
B
overlegt met beleidsambtenaren wat de beste aanpak is van de overmatige consumptie van energiedrankjes.
C
probeert het vraagstuk van de overmatige consumptie van energiedrankjes op de politieke agenda te krijgen

Slide 40 - Quizvraag

Lees tekst 3.
Vanuit welke invalshoek wordt er naar de overmatige consumptie van energiedrankjes gekeken in de eerste alinea van tekst 3?
A
politiek-juridisch invalshoek
B
Sociaaleconomische invalshoek
C
sociaal-culturele invalshoek
D
veranderings- vergelijkende invalshoek

Slide 41 - Quizvraag

Er zijn verschillende theorieën over de beïnvloeding van mensen door
media, zoals:
1 de agendatheorie
2 de framingtheorie
3 de injectienaaldtheorie
4 de theorie van selectieve perceptie
Hiernaast staan twee manieren waarop reclame over energiedrankjes
invloed zou kunnen hebben op mensen.
A. Reclames over energiedrankjes spreken veel jongeren aan, omdat de boodschap in de reclames aansluit bij hun referentiekader.
B. Red Bull brengt hun energiedrank in verband met een sportieve en gewaagde levensstijl, met als mogelijk gevolg dat consumenten dit verband ook gaan leggen.

Bij welke theorie past de eerste manier van beïnvloeding (a) en bij welke theorie past de tweede manier van beïnvloeding (b)? 

Slide 42 - Tekstslide

A. past bij nummer...
B. past bij nummer...

Slide 43 - Open vraag

Kenmerk 1: … , want in de tekst staat … .
Kenmerk 2: … , want in de tekst staat … .

Slide 44 - Open vraag