Stone 4: klokkijken in het Engels

Telling time


Aan het einde van deze les kan je klokkijken in het Engels! 

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Telling time


Aan het einde van deze les kan je klokkijken in het Engels! 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

AM = Ante Meridiem, het Latijn voor “Voor de middag”.
Bijvoorbeeld 10.00 a.m. is 10 uur in de ochtend.

PM = Post Meridiem, wat staat voor “Na de middag”.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Hoe zeggen ze 'over' in het Engels?

Slide 8 - Open vraag

Hoe zeggen ze 'voor' in het Engels?

Slide 9 - Open vraag

Hoe zeg je:
Half twee

Slide 10 - Open vraag


A
Two o'clock
B
Two hour
C
A two o'clock
D
Two'oclock

Slide 11 - Quizvraag

What time is it?

A
Ten past half nine
B
Twenty past nine
C
Forty past nine
D
Twenty to nine

Slide 12 - Quizvraag

Hoe laat is het?
12:08
A
It's eight past twelve
B
It's aight past twelve
C
It's eight to twelve
D
It's aight to twelve

Slide 13 - Quizvraag

Hoe laat is het?
8:15
A
It's a quarter to eight.
B
It's a quarter past eight.
C
It's quarter to eight.
D
It's quarter past eight.

Slide 14 - Quizvraag

Hoe laat is het?
19:17
A
It's seventeen past seven
B
It's seventeen to seven
C
It's thirteen to half eight.
D
It's thirteen past half eight.

Slide 15 - Quizvraag

Hoe laat is het?
14:30
A
It's half past three
B
It's thirty-two
C
It's half past two
D
It's three thirty

Slide 16 - Quizvraag


A
It's ten past half nine
B
It's twenty past nine
C
It's forty past eight
D
It's twenty to nine

Slide 17 - Quizvraag

Type het netjes uit (It's ervoor en cijfers als getallen uittypen)
Het is negen uur.

Slide 18 - Open vraag


What time is it?
A
Half nine
B
Half to ten
C
Half ten
D
Half past nine

Slide 19 - Quizvraag

Hoe laat is het?
Het is kwart voor vier.

Slide 20 - Open vraag


What time is it?
A
six o'clock
B
six clock
C
six hour
D
six hours

Slide 21 - Quizvraag

Hoe laat is het?
7:10

Slide 22 - Open vraag

Hoe laat is het?
4:20
A
Ten to half four
B
Twenty past four
C
Forty to four
D
Twenty to four

Slide 23 - Quizvraag

Hoe laat is het?
10:35

Slide 24 - Open vraag

Kijk naar de klok.
Hoe laat is het NU?
It's ...

Slide 25 - Woordweb

Om hier extra mee te oefenen, kun je op de link klikken op de volgende slide.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link

Study the irregular verbs
If you don't have them on paper they are in SomToday
timer
4:00

Slide 28 - Tekstslide

irregular verbs

to ..... - told- told
A
tol
B
tool
C
tel
D
tell

Slide 29 - Quizvraag

irregular verbs

to make - ….. - …..
A
made - made
B
maked - makes
C
mede - made
D
made - maked

Slide 30 - Quizvraag

irregular verbs

to lose - ….. - …..
A
loose - losed
B
lost - lost
C
losed - lose
D
lost - lossed

Slide 31 - Quizvraag

irregular verbs

to ring - ….. - …..
A
rang - rung
B
ringed - rang
C
rung - ringed
D
rung - rang

Slide 32 - Quizvraag

grammar: irregular verbs:
Which one is correct?

A
to win - wan - wun
B
to win - wan - won
C
to win - won - wun
D
to win - won - won

Slide 33 - Quizvraag

grammar: irregular verbs
Which one is correct?
A
to speak - spoke - spoken
B
to speak - speaked - spoken
C
to speak - spoke - speaked
D
to speak - speaked - speaked

Slide 34 - Quizvraag

grammar: irregular verbs
Which one is correct?
A
to think - thought - thought
B
to think - thinked - thinked
C
to think - thaught - thaught
D
to think - thinked - thought

Slide 35 - Quizvraag

grammar: irregular verbs
Which one is correct?
A
to keep - keept - kept
B
to keep - kept - kept
C
to keep - kept - keept
D
to kep - keept - kept

Slide 36 - Quizvraag

irregular verbs
weten, kennen = ..... - ..... - .....

Slide 37 - Open vraag

irregular verbs
stelen = ..... - ..... - .....

Slide 38 - Open vraag

irregular verbs
maken = ..... - ..... - .....

Slide 39 - Open vraag

irregular verbs
schrijven = ..... - ..... - .....

Slide 40 - Open vraag

irregular verbs:
dragen (kleding) = ..... - ..... - .....

Slide 41 - Open vraag

irregular verbs:
schudden = ..... - ..... - .....

Slide 42 - Open vraag

irregular verbs
spreken = ..... - ..... - .....

Slide 43 - Open vraag

irregular verbs
rennen = ..... - ..... - .....

Slide 44 - Open vraag

irregular verbs:
nemen = ..... - ..... - .....

Slide 45 - Open vraag

irregular verbs:
slapen = ..... - ..... - .....

Slide 46 - Open vraag

irregular verbs:
gooien = ..... - ..... - .....

Slide 47 - Open vraag

irregular verbs:
zien = ..... - ..... - .....

Slide 48 - Open vraag

irregular verbs:
onderwijzen, les geven = ..... - ..... - .....

Slide 49 - Open vraag

irregular verbs:
betalen = ..... - ..... - .....

Slide 50 - Open vraag

irregular verbs:
zingen = ..... - ..... - .....

Slide 51 - Open vraag