Je kent de algemene regels bij de klimaatfactoren.
Je kunt uitleggen wat er wordt bedoeld met relatief warme en koude zeestromen.
Je weet dat binnen een landschapszone verschillende klimaten voorkomen.
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
lesdoelen:
Je kunt de 5 klimaatfactoren noemen.
Je kent de algemene regels bij de klimaatfactoren.
Je kunt uitleggen wat er wordt bedoeld met relatief warme en koude zeestromen.
Je weet dat binnen een landschapszone verschillende klimaten voorkomen.
Slide 1 - Tekstslide
klimaatfactoren bepalen welk klimaat overheerst in een gebied
Slide 2 - Tekstslide
Binnen een landschapszone komen verschillende klimaten voor
Slide 3 - Tekstslide
Er zijn 5 klimaatfactoren die klimaat het bepalen
De geografische breedteligging
Land-zeeverdeling (liggi g t.o.v water, zeeën en oceanen)
Hoogteligging
Ligging van gebergten (richting van bergruggen)
Invloed van wind-en zeestromen
Slide 4 - Tekstslide
geografische breedteligging
Algemene regel: Hoe verder van de evenaar hoe kouder het is.
Dit komt doordat: 1. Zonnestralen warmteverliezen naarmate ze langer onderweg zijn. 2. De zonnestralen op hogere breedte een groter oppervlak moeten verwarmen.
Slide 5 - Tekstslide
Land-zeeverdeling
van invloed op neerslag en temperatuur
Algemene regel: Wind van zee brengt meer neerslag met zich mee dan wind over land.
Verder van zee zijn de temperatuurverschillen tussen zomer en winter groter dan bij zee.
Slide 6 - Tekstslide
Hoogteligging
Algemene regel: Hoe hoger hoe kouder.
Per 1000 meter stijging daalt de temperatuur 6 graden.
(per 100 meter stijging 0,6 graden)
Slide 7 - Tekstslide
Ligging van gebergte
Algemene regel: Wind van zee neemt waterdamp mee, bij het gebergte stijgt de lucht, koelt af, waterdamp condenseert en dat geeft neerslag.
Slide 8 - Tekstslide
De invloed van zeeën en oceanen
Algemene regels:
1. Hoe verder van zee, hoe minder neerslag er valt. 2. Wind van zee heeft in de winter een verwarmend effect op het land en in de zomer een verkoelend effect.
3. Warme zeestromen kennen meer verdamping en hebben een verwarmend effect. Koude zeestroom heeft minder verdamping en een verkoelend effect.
Slide 9 - Tekstslide
Opdracht 8a: zeestromen, de temperatuur van een zeestroom is relatief. Dat betekent vergeleken met het omringende water.
Slide 10 - Tekstslide
opdracht 8b:
Waarom is het verschil tussen de gemiddelde zomer-en wintertemperatuur aan de westkust van Noorwegen kleiner dan in het oosten?
Oorzaak: langs de westkust stroomt een relatief warme golfstroom. Het oosten ligt niet aan zee.
Gevolg: Deze warme zeestroom heeft een verwarmend effect in de winter. Waardoor temperaturen aan de westkust minder laag zijn in de winter dan in het oosten.
Slide 11 - Tekstslide
opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244
Slide 12 - Tekstslide
Welk klimaat komt voor: - direct rond de evenaar. Welke letters van Köppen passen hierbij? -ten noorden en ten zuiden van dit gebied? Welke letters horen hierbij volgens Köppen?
Slide 13 - Open vraag
opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244
Slide 14 - Tekstslide
Welk klimaat komt voor: - ten noorden van het savanneklimaat voor? -welke letters van Köppen horen hierbij?
Slide 15 - Open vraag
opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244
Slide 16 - Tekstslide
- Welk klimaat komt voor tussen 23,5 en 40 graden noorderbreedte (NB)?: - Welke letters van Köppen horen hierbij? -Wanneer je noordelijker komt, kom je weer in het .......klimaat
Slide 17 - Open vraag
opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244
Slide 18 - Tekstslide
- Welke klimaten komen voor tussen 55 en 65 graden noorderbreedte (NB) voor? - Welke letters van Köppen horen hierbij?
Slide 19 - Open vraag
Wat is het verschil tussen het Cs en het Cw klimaat?
Slide 20 - Open vraag
opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244
Slide 21 - Tekstslide
- Welke klimaten komen voor tussen 65 en 85 graden noorderbreedte (NB) voor? - Welke letters van Köppen horen hierbij?
Slide 22 - Open vraag
- Welke klimaten komen voor rond de polen? -Welke 3 klimaten worden onderscheiden met de letters van Köppen?
Slide 23 - Open vraag
opdracht 9: vergelijk W13 met kaart 222/244
Slide 24 - Tekstslide
opdracht 10a:
BW en EH. Welke klimaatfactoren zijn hier bepalend?