4.3 en 4.4 Politieke stromingen en sociale wetgeving in Nederland rond 1900

Politieke stromingen en sociale wetgeving in Nederland rond 1900
Hoofdstuk 4 voor 2Aa
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Politieke stromingen en sociale wetgeving in Nederland rond 1900
Hoofdstuk 4 voor 2Aa

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je verschillende politieke stromingen rond 1900 in Nederland uitleggen en voorbeelden van sociale wetgeving noemen.

Slide 2 - Tekstslide

Introduceer het leerdoel van de les en leg uit wat de leerlingen zullen leren en waarom dit belangrijk is.
Politieke stromingen rond 1900
Liberalisme, socialisme, maar ook confessionalisme en feminisme waren belangrijke politieke stromingen rond 1900.
Dit hoofdstuk bespreekt de conservatieven, liberalen en twee soorten socialisten.

Slide 3 - Tekstslide

Leg kort uit wat deze politieke stromingen inhouden. Geef voorbeelden van politieke partijen die bij deze stromingen hoorden.
Koning Willem I
1813-1840
Koning Willem II 
1840-1848

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

    • Conservatieven, zoals de koning


Conservatieven

Willen maar weinig veranderen of in laag tempo-> autoritaire / absolute macht van de koning
Zijn tegen de Franse Revolutie en haar ideeën.
Aanhang: adel en patriciërs





Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1840-1848: 
Koning Willem II
  • Conservatief: geen ruimte voor veranderingen

  • Moet niets weten van democratie

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koning Willem II
Willem II regeerde in feite alleen.

Koning Willem II wilde helemaal geen veranderingen.

Grondwetswijzigingen werden door hem altijd afgewezen.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2. Liberalen rond 1844-1848

Conservatieve Liberalen: Tegen uitbreiding van overheidstaken.

Census kiesrecht

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

liberalen >< conservatieven

Conservatieven

  • adel
  • behoudingsgezind


Liberalen

  • rijke en goed opgeleide mensen
  • oneerlijk: belastingen, geen inspraak
  • meebeslissen !
  • Rudolf Thorbecke was een voorman van de liberalen in het parlement.



1844

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Liberalisme
  • Liberalen streefden naar individuele vrijheid en een beperkte overheid. Dat betekent dat de overheid wel zorgt voor onderwijs, wegen en bescherming (leger) maar geen zorg draagt voor de armen in de samenleving.
  • Dit is Thorbecke trouwens

Slide 10 - Tekstslide

Beschrijf het liberalisme en leg uit welke maatregelen zij voorstelden. Geef voorbeelden van bekende liberalen en hun ideeën.
Nachtje slapen
In 1848 veranderde koning Willem II in 1 nacht van conservatief in liberaal.
Koning Willem II was bang voor een revolutie.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Socialisme
  • Socialisten wilden gelijkheid en solidariteit tussen mensen. Bekende socialisten waren Domela Nieuwenhuis en Troelstra.
  • Soorten socialisten:
  • de sociaaldemocraten, zij wilden via het parlement de samenleving veranderen. Sociale wetgeving moest de samenleving 'gelijker' maken.
  • De communisten: zij wilden via REVOLUTIE de samenleving gelijker maken, zoals Troelstra in 1918.

Slide 12 - Tekstslide

Beschrijf het socialisme en leg uit welke maatregelen zij voorstelden. Geef voorbeelden van bekende socialisten en hun ideeën.
Confessionalisme
  • Confessionelen wilden de samenleving baseren op christelijke waarden. 
  • Bekende confessioneel was Abraham Kuyper. 
  • Hij wilde dat de samenleving de veranderingen van de Franse Revolutie terug zou draaien. God maakte de samenleving ongelijk, dat mag de mens niet vernietigen.

Slide 13 - Tekstslide

Beschrijf het confessionalisme en leg uit welke maatregelen zij voorstelden. Geef voorbeelden van bekende confessionelen en hun ideeën.
Feminisme
Feministen streefden naar gelijke rechten voor mannen en vrouwen. Bekende feministen waren Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker.
Algemeen kiesrecht moest ook voor vrouwen zijn!

Slide 14 - Tekstslide

Beschrijf het feminisme en leg uit welke maatregelen zij voorstelden. Geef voorbeelden van bekende feministen en hun ideeën.
Sociale wetgeving
  • In het begin van de 20e eeuw werden verschillende sociale wetten ingevoerd, zoals de Kinderwetje van de liberaal Van Houten en de Arbeidswet  van anti- revolutionair Talma.
  • Kinderwetje: kinderen onder 12 jaar mochten niet meer in fabrieken werken. Wel op het platteland (helpen met de oogst, daar komt de 'grote vakantie' van.
  • Arbeidswet: Deze wet beschermt jeugdige personen/ vrouwen tegen de gevaren van arbeid.

Slide 15 - Tekstslide

Leg uit wat sociale wetgeving is en waarom het werd ingevoerd. Geef voorbeelden van belangrijke sociale wetten en hun doelstellingen.
Samenvatting
Je weet nu welke verschillende politieke stromingen rond 1900 in Nederland waren en een voorbeeld van een sociale wet noemen.

Slide 16 - Tekstslide

Vat de belangrijkste punten van de les samen en herhaal het leerdoel. Vraag of er nog vragen zijn.
opdrachtje
De klas wordt in drie groepen verdeeld. Iedere groep beschrijft hun politieke doelen, waarom ik op jullie zou moeten stemmen en waarom ik vooral niet op de andere groepen moet stemmen!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie?
Groepje 1: Conservatieven
Bram, Feline, Jasper, Keren, Mark, Robin, Tara
Groepje 2: Liberalen
Eelco, Hannah, Joas, Kylian, Merle, Noa D, Ruby, Tristan
Groepje 3: Socialisten
Faber, Ilse, Julian, Lynette, Mirthe, Noa K, Steven, Myra


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe?
Ieder groepje zoekt op internet naar informatie over hoe hun ideeen tot stand gebracht kunnen worden (of zo kunnen blijven). Hier hebben jullie tien minuten voor.
Hierna presenteren jullie in 2 minuten jullie standpunten aan mij en aan elkaar.
Als laatste houden we een discussie aan de hand van een stelling. Dit duurt 5 minuten.
timer
10:00

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk maandag 5 juni, 4e uur
Maak opdracht 15 op blz. 25
Maak opdracht 15 op blz. 32
Maak opdracht 6 op blz. 37
Maak opdracht 15 op blz. 46

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar werd textiel gemaakt?
Wie maakten het?
Vroege middeleeuwen
Domein
Horigen
Late middeleeuwen
Stad
Gildeleden
circa 1700
Huisnijverheid
Boeren
Circa 1780
Fabriek met watermolen
Arbeiders
Circa 1800
Fabriek met stoommachine
Arbeiders
Opdracht 15a, blz. 25 (paragraaf 4.1)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

15b
b In één van de vijf perioden bij vraag a maakten de mensen vooral kleding voor zichzelf. Welke periode was dat? Leg ook uit hoe dat kwam.
 
In de vroege middeleeuwen. Er was toen bijna geen handel. Daardoor konden mensen hun kleren niet op de markt kopen en moesten ze die wel zelf maken. (De mensen uit die tijd woonden niet in steden, maar op het platteland, onder de bescherming van een heer. Als ze zelf geen grond hadden, moesten ze als horigen voor hun heer werken. Ze woonden op een domein, het grondgebied waar de heer de baas was.)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 15, blz. 32 ( par. 4.2)
Zet de gebeurtenissen in de goede tijdsvolgorde, van vroeger naar later.

1. De gilden in de steden krijgen last van concurrentie door de huisnijverheid.
2. Uitvinders gaan machines bedenken om sneller textiel te kunnen maken.
3. In Groot-Brittannië wordt de eerste fabriek met een stoommachine gebouwd.
4. De Britse stad Manchester begint razendsnel te groeien.
5. Het wordt voor mensen in de hogere klassen steeds gewoner om elkaar op te bellen.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor opdracht 6....
Naar de online methode 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stelling 
Bedenk voor jezelf een argument voor en een argument tegen deze stelling:

De Nederlandse samenleving is door de Industriële Revolutie en de daaruit volgende politieke stromingen flink verbeterd.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 26 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Allemaal naar het stemlokaal
1. Elisabeth Koeten- Ooms
2. Wie mag er wanneer stemmen?
Je krijgt een rol en een stapel stembiljetten. Hoe vaak mag jij in jouw rol gaan stemmen?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies