oktober 2024 vwo 5 Naamvallen: Hoe zat het ook alweer?

Wat weet je van naamvallen?
1 / 25
volgende
Slide 1: Woordweb
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat weet je van naamvallen?

Slide 1 - Woordweb

1e naamval

4e naamval
3e naamval
meewerkend voorwerp
onderwerp
lijdend voorwerp

Slide 2 - Sleepvraag

der-Gruppe
Mnl
Vrl
Onz.
MV.
1e
Der 
die
das
die
3e
dem
der
dem
den +-n
4e
den
die
das
die
der-gruppe: dies-, jed-, welch-,.....

Slide 3 - Tekstslide

ein-Gruppe
Mnl
Vrl
Onz.
MV. 
1e
ein
eine
ein
keine
3e
einem
einer
einem
keinen +-n
4e
einen
eine
ein
keine
ein-Gruppe: mein-, dein-, sein-,......

Slide 4 - Tekstslide


  1. Staat er een voorzetsel in, ja-> 3e of 4e naamval?

Nee->
  1. Heb ik te maken met onderwerp, meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp ?
  2. Is het zelfstandignaamwoord mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud?

Slide 5 - Tekstslide

Ontleden en invullen

Mijn zus geeft mijn moeder een cadeau. 
- Mein.... Schwester gab mein.... Mutter ein.... Geschenk (s).

 Ik ga op vakantie met mijn vrienden. 
- Ich fahre mit mein.... Freunde.... in Urlaub. 

Slide 6 - Tekstslide

Ich habe ein.... Auto (s) gestohlen
A
ein
B
einen
C
einem
D
eine

Slide 7 - Quizvraag

Ich gab mein... Schwester ein Buch.
A
meine
B
meinem
C
meiner
D
meinen

Slide 8 - Quizvraag

Mit (+3) dies... Kinder... (Mv) spielt mein... Bruder.
A
diesem Kinder meinen
B
diesen Kindern mein
C
diesem Kindern mein
D
diesen Kindern meinen

Slide 9 - Quizvraag

Ich sehe d... Mann.
A
dem
B
der
C
den

Slide 10 - Quizvraag

Ich gebe mein... Mutter ein... Kuss (m).
A
meine, einen
B
meiner, einen
C
meiner, einem
D
meine, einem

Slide 11 - Quizvraag

Sie schenkt ihr... Schwester Blumen
A
ihrer
B
ihre
C
ihrem
D
ihren

Slide 12 - Quizvraag

D... Kind (o) lacht.
A
das
B
den
C
dem
D
der

Slide 13 - Quizvraag

D... Mann liest d... Buch (o).
A
der, dem
B
den, das
C
der, den
D
der, das

Slide 14 - Quizvraag

Er schreibt sein... Freund.
A
seinem
B
seinen
C
seiner
D
sein

Slide 15 - Quizvraag

Der Genitiv (tweede naamval) 

Slide 16 - Tekstslide

De tweede naamval drukt uit dat twee personen of zaken bij elkaar horen. In het Nederlands gebruiken we dan meestal van. Bijvoorbeeld:

de auto van mijn zus  -  das Auto meiner Schwester

Slide 17 - Tekstslide

In het Nederlands?
Het Koninkrijk der Nederlanden
Het Leger des Heils
's avonds (=des avonds)
Anna's fiets
's Gravenhage
plek des onheils
de heer des huizes
de tand des tijds


Slide 18 - Tekstslide

Der-groep:
mannelijk      vrouwelijk     onzijdig            meervoud
des + (e)s        der                  des + (e)s         der
dieses + (e)s   dieser             dieses +(e)s    dieser

Ein-groep:
mannelijk      vrouwelijk     onzijdig            meervoud
eines+(e)s      einer               eines                  keiner
meines+(e)s  meiner           meines+(e)s     meiner

Slide 19 - Tekstslide

-s of -es?
Mannelijke en onzijdige woorden krijgen in de 2e naamval de uitgang -s, maar soms wordt in plaats daarvan de uitgang -es gebruikt:

-achter woorden die eindigen op een s-klank : die Quelle des Flusses (der Fluss)
-soms moet je de -s aan het einde verdubbelen: die Tore des Gefängnisses (der Gefängnis)
-achter woorden met 1 lettergreep: der Keller meines Hauses, die Mähnen des Pferdes

Slide 20 - Tekstslide

2e naamval of von?
In spreektaal komt von wel regelmatig voor 
en
-bij namen van personen: die Eltern von Tim
-bij geografische namen: der Hafen von Hamburg

Slide 21 - Tekstslide

1. De mening van mijn zus =
Die Meinung _________ Schwester__
A
meiner Schwester
B
meines Schwesters

Slide 22 - Quizvraag

2. Der Turm jen___ Kirche____ (v)
A
jenes Kirches
B
jener Kirche
C
jener Kirches
D
jenes Kirche

Slide 23 - Quizvraag

10. Das Zimmer mein... Bruder....

Slide 24 - Open vraag

Geef aan de hand van de emoji's aan, hoe moeilijk of makkelijk je de grammatica vindt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll