4HAVO- Starke Verben und Lernbox Lektion 1

Wiederholung
Lernbox Lektion 1 und starke Verben
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Wiederholung
Lernbox Lektion 1 und starke Verben

Slide 1 - Tekstslide

Merkel hat gesagt: ''wir schaffen das!''.

schaffen:
A
aanschaffen
B
passen
C
lukken
D
voorbereiden

Slide 2 - Quizvraag

Ich ziehe mich an einem Seil hoch.

das Seil:
A
de zeef
B
het touw
C
de modder
D
het zeil

Slide 3 - Quizvraag

Die Straßen sind voller Schlamm.

der Schlamm
A
het afval
B
de verkeersborden
C
de modder

Slide 4 - Quizvraag

Übersetzt die nächsten drei Wörter:

der Gipfel (1), leider (2), die Insel (3)

Slide 5 - Open vraag

Starke Verben im Präsens

Slide 6 - Tekstslide

Starke Verben mit a
Sterke werkwoorden met een een a in de stam krijgen een Umlaut op de a bij du, er/es/sie       
fahren: du fährst, er/es/sie fährt


Dit komt ook voor bij: laufen: du läufst, er/es/sie läuft
                                            

Slide 7 - Tekstslide

Mit Stammvokal a und Stamm auf d/t
Sterke werkwoorden met a én een stam die eindigt op d/t:
na de Umlaut geen extra - e -

halten: du hältst, er/es/sie hält, maar ihr haltet
laden:  du lädst,   er/es/sie lädt, maar ihr ladet
raten:   du rätst,    er/es/sie rät,   maar ihr ratet

Slide 8 - Tekstslide

Starke Verben mit
Sterke werkwoorden met een e in de stam, krijgen het zogenaamde e/i-Wechsel bij du en er/es/sie.

-kurzes e >> i
helfen: du hilfst, er/es/sie hilft
-langes e >> ie
lesen:   du liest,  er/es/sie liest 

Slide 9 - Tekstslide

Und jetzt ihr! Ergänze:
[schlafen] . . . . du schon?
A
schlaft
B
schläft
C
schlafst
D
schläfst

Slide 10 - Quizvraag

[tragen] Er . . . . den schweren Koffer.
A
tragt
B
tragst
C
trägt
D
trägst

Slide 11 - Quizvraag

[verstehen] . . . . du, was ich meine?
A
Verstehst
B
Versteht
C
Verstihst
D
Verstieht

Slide 12 - Quizvraag

Die Katze [waschen] . . . . sich den ganzen Tag.

Slide 13 - Open vraag

Was [nehmen] . . . . du mit aus Berlin?

Slide 14 - Open vraag

[halten] . . . . die Straßenbahn vor dem Theater?

Slide 15 - Open vraag

Ihr [raten] . . . . nicht, welche Kinder er eingeladen hat.

Slide 16 - Open vraag

Das kleine Mädchen [brechen] . . . . fast die alte Vase.

Slide 17 - Open vraag

Kinder, [sehen] . . . . ihr nicht, dass er gerade ein Buch [lesen] . . . . ?

Slide 18 - Open vraag

Starke Verben alles durcheinander

Slide 19 - Tekstslide