T3 BS5 en BS6

Bij wespen is het gen voor korte poten (R) dominant over het gen met lange poten (r). Een vrouwtje met korte poten wordt gekruist met een mannetje met lange poten.

Hoe wordt deze kruising genoemd?
A
O
B
F1
C
F2
D
P
1 / 54
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bij wespen is het gen voor korte poten (R) dominant over het gen met lange poten (r). Een vrouwtje met korte poten wordt gekruist met een mannetje met lange poten.

Hoe wordt deze kruising genoemd?
A
O
B
F1
C
F2
D
P

Slide 1 - Quizvraag

Bij wespen is het gen voor korte poten (R) dominant over het gen met lange poten (r). Een vrouwtje met korte poten wordt gekruist met een mannetje met lange poten. Ze zijn beide homozygoot.
Welke kruising is juist?
A
RR x Rr
B
rr x Rr
C
Rr x Rr
D
RR x rr

Slide 2 - Quizvraag

Het vrouwtje is homozygoot dominant (RR) welke eigenschappen kunnen er in het eicel zitten?
A
100 % kans op R
B
100 % kans op r
C
Er zitten RR in de eicel
D
Er zitten Rr in de eicel

Slide 3 - Quizvraag

Het mannetje is homozygoot recessief (rr) welke eigenschappen kunnen er in de zaadcel zitten?
A
100 % kans op R
B
100 % kans op r
C
Er zitten RR in de eicel
D
Er zitten Rr in de eicel

Slide 4 - Quizvraag

De kruising is RR x rr

Wat is het genotype van F1?
A
alle uit de F1 hebben RR
B
alle uit de F1 hebben rr
C
alle uit de F1 hebben Rr
D
De F1 hebben verschillende genotypen

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel procenten van de F2 zijn homozygoot
A
0 %
B
25 %
C
50 %
D
75 %

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel procenten van de F2 zijn homozygoot dominant
A
0 %
B
25 %
C
50 %
D
75 %

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel procenten van de F2 zijn homozygoot recessief
A
0 %
B
25 %
C
50 %
D
75 %

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel procenten van de F2 zijn heterozygoot
A
0 %
B
25 %
C
50 %
D
75 %

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel procenten van de F2 hebben korte poten (dominant)
A
0 %
B
25 %
C
50 %
D
75 %

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel procenten van de F2 hebben lange poten (recessief)
A
0 %
B
25 %
C
50 %
D
75 %

Slide 11 - Quizvraag

2 honden beide homozygoot
vrouwtje geel
mannetje zwart (zwart = dominant)
hoe ziet de P kruising eruit?
A
Ee x Ee
B
ee x Ee
C
EE x Ee
D
EE x ee

Slide 12 - Quizvraag

optie eicel



optie zaadcel

optie zaadcel

optie eicel
optie eicel
optie zaadcel
optie zaadcel
E
e
e
E

Slide 13 - Sleepvraag

e
e
E
kind 1


kind 2
E
kind 3

kind 4
kind 1
kind 4
kind 2
kind 3
Ee
Ee
Ee
Ee
ee
ee
EE
EE

Slide 14 - Sleepvraag

Thema 3 erfelijkheid en evolutie

Slide 15 - Tekstslide

 Leerdoelen

Basisstof 5 variatie in genotypen


3.5.1 Je kunt beschrijven hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat.

3.5.2 Je kunt omschrijven wat een mutatie is en je kunt omschrijven hoe kanker ontstaat.

Slide 16 - Tekstslide

Ongeslachtelijke voortplanting

Bij ongeslachtelijke voortplanting is er maar 1 ouder en wordt het genotype van de ouder identiek overgegeven aan de nakomelingen.


Het genotype van P is hetzelfde als F1

Fenotype kan verschillen wegens milleuonstandigheden.

Slide 17 - Tekstslide

Geslachtelijke voortplanting

Zijn twee ouders voor nodig

F1 heeft dus een mix van de genen van P

Veel verschillende genotype mogelijk


Slide 18 - Tekstslide

Mutatie

Een nieuw genotype ontstaat bij geslachtelijke voortplanting, maar een genotype kan ook veranderen door een mutatie. 

Een mutatie is een plotselinge verandering in het DNA.

Soms spontaan bij celdeling of door mutagene invloeden.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Kanker

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld van natuurlijke selectie
(survival of the fittest)
van evolutie

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Soorten en ras
Organismen behoren tot hetzelfde soort:
  • als ze zich samen kunnen voortplanten
  • en de nakomelingen vruchtbaar zijn

Slide 30 - Tekstslide

vragen
VRAGEN? 

Slide 31 - Tekstslide

Wat is evolutie?
A
het veranderen van gedaante bij een organisme
B
ontwikkeling die een organisme tijdens zijn leven doormaakt
C
het ontstaan, veranderen en/of verdwijnen van soorten
D
het groter worden van een populatie

Slide 32 - Quizvraag

1. Kunnen twee verschillende rassen zich met elkaar voortplanten ?

2. Kunnen twee soorten zich met elkaar voortplanten?

A
1 en 2 Juist
B
1 en 2 onjuist
C
1 Onjuist, 2 Juist
D
1 Juist, 2 Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Wat is natuurlijke selectie?
A
De best aangepaste diersoort zal overleven en nakomelingen krijgen.
B
De geleidelijke ontwikkeling van diersoorten op aarde.
C
Het reconstrueren van organismen aan de hand van fossiele resten.
D
Het onderzoek naar de overeenkomsten in erfelijke eigenschappen.

Slide 34 - Quizvraag

Wanneer is er een nieuwe soort ontstaan?
A
Als de populaties niet meer op elkaar lijken
B
Als de populaties zijn geïsoleerd van elkaar
C
Als de populaties niet meer onderling kunnen voortplanten
D
Als de organismen mutaties hebben gekregen

Slide 35 - Quizvraag

ongeslachtelijke voortplanting is met
A
eicellen
B
stuifmeelkorrels
C
beide
D
beide niet

Slide 36 - Quizvraag

Wat is kanker?
A
Een tumor
B
Een goedaardige tumor
C
Een kwaadaardige tumor
D
Een gezwel

Slide 37 - Quizvraag

Veranderd het DNA bij stekken?
A
Ja
B
Nee

Slide 38 - Quizvraag

Wat houdt uitzaaiing van kanker in?
A
Dat de kankercellen in de bloedbaan terecht gekomen zijn
B
Dat je een kwaadaardige tumor hebt.
C
Dat je ziek geworden bent.

Slide 39 - Quizvraag

Aa
Aa
aa
aa
aa
aa
Aa
Aa
AA of Aa

Slide 40 - Sleepvraag

Zet hier het juiste genotype neer

Zet hier het juiste genotype neer

AA
aa
Aa

Slide 41 - Sleepvraag

Sleep de juiste allelen naar de geslachtcellen. Let hierbij op de kleuren van de vakjes!
AA
Aa
aa
aa
Aa
AA

Slide 42 - Sleepvraag

F1 
X 
A
A
a
a
AA
Aa
Aa
aa

Slide 43 - Sleepvraag

Bij ongeslachtelijke voortplanting hebben de nakomelingen hetzelfde genotype als de ouders
A
Niet waar
B
Waar

Slide 44 - Quizvraag

Maak de volgende zinnen compleet. Sleep het aantal chromosomen naar de juiste plaats. Er blijft één antwoord over
1. Een spermamoedercel waaruit een zaadcel kan ontstaan heeft .......... chromosomen paren.
2. een eicel en een zaadcel hebben allebei ....... chromosomen.
3. Na dat de bevruchting heeft plaats gevonden heeft de bevruchte eicel ....... chromosomen in totaal.
23
23
46
46

Slide 45 - Sleepvraag

Wat wordt bepaald door genotype of fenotype? Sleep de eigenschappen A t/m H naar genotype of fenotype. 
Genotype
Fenotype
Een wipneus
Stijl haar vanaf de geboorte
Piercings 
Behaarde bladeren
Een litteken
Je kan goed piano spelen
Eelt op je handen door hard werken
Blauwe ogen

Slide 46 - Sleepvraag

Wat is een mutatie?
A
Verandering in je fenotype
B
Is iemand die er anders uitziet. zoals een albino
C
Een ongecontroleerde celdeling
D
een plotselinge verandering in het genotype van een cel

Slide 47 - Quizvraag

Wat heeft meer invloed? Een mutatie in een geslachtscel of een mutatie in een lichaamscel?
A
Geslachtscel
B
Lichaamscel
C
Beide evenveel

Slide 48 - Quizvraag

Wat kun je zeggen over de
persoon waarvan de
chromosomen te zien zijn
in de afbeelding?
A
Het geslacht is een man
B
Het geslacht is een vrouw
C
Het geslacht is niet te bepalen
D
Deze persoon speelt graag minecraft

Slide 49 - Quizvraag

Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op (zie afbeelding 8). De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G).

Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links.
Maak het kruisingsschema.


Moeder
Vader
G
G
g
g
g
Gg
Gg
gg
gg
GG

Slide 50 - Sleepvraag

Bij een kruising AA x aa,
hoeveel procent kans is er op aa?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 51 - Quizvraag

Als P: AA x aa, wat zijn de verhoudingen van de fenotype?
A
1:2:1
B
1:2
C
3:1
D
4:0

Slide 52 - Quizvraag

Als P: Aa x aa, wat zijn de verhoudingen van de fenotypen?
A
1:2:1
B
1:2
C
3:1
D
1:1

Slide 53 - Quizvraag

Aan het werk
Maken Bs 5: Opdracht 3 -5-6-7


Maken Bs 6: Opdracht 4 -5 -6-7

eerder klaar: oefen op biologiepagina.nl
timer
5:00

Slide 54 - Tekstslide