In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Proeftoets T3
3havo
Slide 1 - Tekstslide
Je weet hoe het werkt...
We lopen nog eens losjes door de lesstof heen. Doe goed mee, niet kletsen en stel waar nodig je vragen.
Slide 2 - Tekstslide
Neem de zin over en plaats leestekens op de juiste plek.
Fabienne zei Ik ben zo moe dat ik niet kan wachten om naar huis te gaan
Slide 3 - Open vraag
Neem de zin over en plaats leestekens op de juiste plek.
De muziek die door Dante gespeeld werd irriteerde de klas
Slide 4 - Open vraag
Verbeter het woord met zo nodig een trema, koppelteken, apostrof, accent of cedille.
dvdtje
Slide 5 - Open vraag
Verbeter het woord met zo nodig een trema, koppelteken, apostrof, accent of cedille.
nachtcreme
Slide 6 - Open vraag
Verbeter het woord met zo nodig een trema, koppelteken, apostrof, accent of cedille.
enquete
Slide 7 - Open vraag
Verbeter het woord met zo nodig een trema, koppelteken, apostrof, accent of cedille.
knackebrod
Slide 8 - Open vraag
Kies het juist gespelde woord
A
Marjos gitaar
B
Marjo's gitaar
Slide 9 - Quizvraag
Kies het juist gespelde woord
A
Harleys boek
B
Harley's boek
Slide 10 - Quizvraag
Welk woord vul je in? Alleen de ...... mogen door naar de finale.
A
beste
B
besten
Slide 11 - Quizvraag
Wel woord vul je in? Mooie tekening, maar alleen de ...... worden opgehangen in de gang.
A
beste
B
besten
Slide 12 - Quizvraag
Welk woord vul je in? Ik gebruik altijd een ...... emmer.
A
ijzere
B
ijzeren
Slide 13 - Quizvraag
Vul het juiste woord in. Veel sprookjes ken ik, maar ...... ben ik vergeten.
A
sommige
B
sommigen
Slide 14 - Quizvraag
Vul het juiste woord in. Veel mensen waren op tijd, maar ..... kwamen toch te laat.
A
sommige
B
sommigen
Slide 15 - Quizvraag
Schrijf zo kort mogelijk. te zijner tijd
Slide 16 - Open vraag
Schrijf zo kort mogelijk. Verenigde Staten
Slide 17 - Open vraag
Schrijf zo kort mogelijk. personal computer
Slide 18 - Open vraag
m.m.v. is een....
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
verkorting
Slide 19 - Quizvraag
$ is een....
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
verkorting
Slide 20 - Quizvraag
horeca is een....
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
verkorting
Slide 21 - Quizvraag
cd is een....
A
afkorting
B
initiaalwoord
C
symbool
D
verkorting
Slide 22 - Quizvraag
Vul op de puntjes een passend onbepaald voornaamwoord in. Kies uit: alles – een of ander(e) – iedereen – iemand – iets – men – niemand – niets – zoiets. Nederland speelt de WK-finale; dan gaat bijna ......... in het oranje gekleed!
Slide 23 - Open vraag
Vul op de puntjes een passend onbepaald voornaamwoord in. Kies uit: alles – een of ander(e) – iedereen – iemand – iets – men – niemand – niets – zoiets. Niet om het ..... , maar ik snap niks van die toets.
Slide 24 - Open vraag
Vul op de puntjes een passend onbepaald voornaamwoord in. Kies uit: alles – een of ander(e) – iedereen – iemand – iets – men – niemand – niets – zoiets. Ik ben mijn tas kwijt; helaas heeft ......... hem gezien.
Slide 25 - Open vraag
IK wil wel eens weten wat jij gedaan hebt. IK =......
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 26 - Quizvraag
Ik wil wel eens weten WAT jij gedaan hebt. WAT =......
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 27 - Quizvraag
Wanneer is HET tijd om te gaan slapen? HET =......
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 28 - Quizvraag
ALLES wat hier ligt, is van mij. ALLES =......
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 29 - Quizvraag
Het zijn dan dus MIJN boeken. MIJN =......
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord
Slide 30 - Quizvraag
Wat is in deze zin het wederkerende voornaamwoord? Vanmorgen heb ik me gesneden met scheren.
Slide 31 - Open vraag
Wat is in deze zin het wederkerende voornaamwoord? Hij moet zich niet met mijn zaken bemoeien.
Slide 32 - Open vraag
Is de zin symmetrisch of niet? Ze wilden eerst een ijsje, toch nam men een gebakje.
A
wel symmetrisch
B
niet symmetrich
Slide 33 - Quizvraag
Maak de zin symmetrisch. Voor school moet ik mijn tanden poetsen, mijn brood klaarmaken en pak ik mijn tas in.