Grammatica - znw en lw

H1 grammatica woordsoorten
Zelfstandig naamwoord en lidwoord
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

H1 grammatica woordsoorten
Zelfstandig naamwoord en lidwoord

Slide 1 - Tekstslide


                                                     Lesdoelen

- Aan het einde van de les ken je het verschil tussen grammatica zinsdelen en grammatica woordsoorten.

- Aan het einde van de les weet je wat een concreet zelfstandig   naamwoord, een abstract zelfstandig naamwoord en een eigennaam is en kun je het vinden in een zin.

- Aan het einde van de les weet je wat een bepaald lidwoord en een onbepaald lidwoord is en kun je het vinden in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
Een zin kun je verdelen in zinsdelen: groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen. Deze zinsdelen hebben een naam, bijvoorbeeld persoonsvorm of onderwerp.

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen
Een zin kun je verdelen in zinsdelen: groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen. Deze zinsdelen hebben een naam, bijvoorbeeld persoonsvorm of onderwerp.

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
In een zin bepaal je voor ieder woord tot welke woordsoort het behoort, bijvoorbeeld het zelfstandig naamwoord of lidwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Het meisje koopt mooie bloemen.
Zinsdelen: Het meisje (onderwerp) – koopt (persoonsvorm) – mooie bloemen (lijdend voorwerp)
Woordsoorten: Het (lidwoord) – mooie (bijvoeglijk naamwoord) – meisje (zelfstandig naamwoord) – koopt (werkwoord) – bloemen (zelfstandig naamwoord)

Slide 6 - Tekstslide

Zinsdelen
Woordsoorten
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
vragend voornaamwoord
onbepaald voornaamwoord
voorzetsel
bijwoord

Slide 7 - Sleepvraag

Startopdracht
Straks volgt er een sleepvraag. Je ziet straks tien woorden staan die je in twee rijtjes kunt verdelen (twee rijtjes van vijf woorden). Bedenk welke woorden bij elkaar horen én waarom. Je krijgt hier vijf minuten de tijd voor.

Slide 8 - Tekstslide

Rijtje 1
Rijtje 2
Vrede
Telefoon
Sneeuw
Docent
Vriendschap
Succes
Leegte
Woede
Boek
Kaars

Slide 9 - Sleepvraag

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord (znw) is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel: neef, bakker, walrus, lelie.
Er zijn twee soorten: concreet zelfstandig naamwoorden en  abstract zelfstandig naamwoorden.

Slide 10 - Tekstslide

Concreet zelfstandig naamwoord
Het cnw geeft iets tastbaars aan, iets wat je aan kunt raken: balpen, armband, tafel, vork.

Slide 11 - Tekstslide

Abstract zelfstandig naamwoord
Het azn geeft iets aan:
 - wat je niet aan kunt raken: vrede, week, twijfel
-
wat niet bestaat: Zweinstein, elfje

Slide 12 - Tekstslide

Eigennamen
Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Rob, Hans Smit, Rijn, Arnhem.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Het plezier
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
eigennaam

Slide 15 - Quizvraag

De taal
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
eigennaam

Slide 16 - Quizvraag

Nederland
A
concreet zelfstandig naamwoord
B
abstract zelfstandig naamwoord
C
eigennaam

Slide 17 - Quizvraag

Lidwoord
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord, maar soms staan er tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden. Er zijn twee soorten lidwoorden: een bepaald en een onbepaald lidwoord.

Slide 18 - Tekstslide

Bepaald en onbepaald
De woorden de en het zijn bepaalde lidwoorden. Het woord een is een onbepaald lidwoord.

In het verhaal doodt de ridder een gemene dief.


Slide 19 - Tekstslide

Let op:
Het woord het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort:
- Het waait, het is 5 uur.
Het woord een is geen lidwoord als je het uitspreekt als 1: een van hen is bakker.

Slide 20 - Tekstslide

In welke zin vind je een bepaald lidwoord?
A
Het heeft vorige week heel hard gesneeuwd.
B
De mentor vond het maar koud.
C
Een leerling uit 1Va heeft in de sneeuw gespeeld.
D
Het lesuur Nederlands vliegt voorbij.

Slide 21 - Quizvraag

In welke zin zit geen onbepaald lidwoord?
A
Hij kent een leerling die school erg mist.
B
Ik heb een sneeuwpop gemaakt in de sneeuw.
C
Een van de leerlingen uit 1Va let niet op.
D
Een online les is leuker dan een gewone les.

Slide 22 - Quizvraag

Maak in je huis een foto met daarop een concreet znw en een bepaald lidwoord. Licht je foto in de beschrijving toe.

Slide 23 - Open vraag

Maak in je huis een foto met daarop een ander concreet znw en een ander bepaald lidwoord. Licht je foto in de beschrijving toe.

Slide 24 - Open vraag

Maak in je huis een foto (of selfie) en bedenk daarbij een bijpassend abstract zelfstandig naamwoord. Licht je foto in de beschrijving toe.

Slide 25 - Open vraag

Huiswerk - dinsdag 9 februari 2e uur
Maken: opdr. 2 van H1 grammatica woordsoorten

Slide 26 - Tekstslide