H3 Herhaling 5.4 5.5 en 5.6 Evolutie en DNA technieken
H3 Herhaling 5.4, 5.5 en 5.6 Evolutie en DNA technieken
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
H3 Herhaling 5.4, 5.5 en 5.6 Evolutie en DNA technieken
Slide 1 - Tekstslide
5.4 Evolutietheorie
Slide 2 - Tekstslide
Waar gaat evolutie over?
Slide 3 - Woordweb
evolutie is de ontwikkeling van het leven op aarde waarbij ...
A
soorten ontstaan,
B
soorten veranderen
C
soorten soms verdwijnen
D
soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen
Slide 4 - Quizvraag
De grondlegger van de evolutietheorie
A
Lamarck
B
De Vink
C
Darwin
D
Beethoven
Slide 5 - Quizvraag
Natuurlijke selectie is het verschijnsel waarbij organismen die
goed zijn aangepast aan hun milieu
een grotere kans hebben om
in leven te blijven
en na-komelingen te krijgen
Slide 6 - Sleepvraag
Variatie in genotypen Wat is waar?
A
Ontstaat door verandering in het fenotype
B
Ontstaat in de nakomelingen door geslachtelijke voortplanting
Slide 7 - Quizvraag
Als bij een soort veel verschillende genotypen voorkomen, heeft deze soort een ... (vul in) ... overlevingskans.
A
kleinere
B
grotere
Slide 8 - Quizvraag
Een nieuwe soort kan ontstaan:
A
doordat de mensen de groepen indelen
B
als twee vormen van een soort weer bij elkaar komen
C
doordat de omstandigheden (milieu) veranderen
D
als het WNF vergadering dit beslist
Slide 9 - Quizvraag
Bij een diersoort komen veel variaties in genotypen voor. Wat is waar?
A
Dat soort heeft een grotere overlevingskans
B
Dit is een probleem bij verandering in de milieuomstandigheden
Slide 10 - Quizvraag
Welk dier heeft een grotere kans op veel nakomelingen?
A
Het dier met een gunstig (beter) genotype
B
Het dier met een gunstig (beter) fenotype
C
Dat maak niet uit
Slide 11 - Quizvraag
Door veel variatie in genotypen zijn er ook meer verschillende fenotypen.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Waarbij behoren organismen die samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen?
A
dezelfde soort
B
dezelfde stam
C
alleen hetzelfde ras
D
Hetzelfde rijk
Slide 13 - Quizvraag
Isolatie is ...
A
groepen organismen van dezelfde soort leven samen
B
groepen organismen van verschillende soorten leven samen
C
groepen organismen van dezelfde soort trekken naar elkaar toe
D
groepen organismen van dezelfde soort raken van elkaar gescheiden
Slide 14 - Quizvraag
Enkele kenmerken van dieren: Wat zijn aanpassingen? 1. Een sneeuwhaas is wit in de winter en bruin in de zomer. 2. Een kameleon kan van kleur veranderen. 3. Planteneters hebben plooikiezen om moeilijk te verteren planten fijn te malen.
A
Alle drie
B
De sneeuwhaas
C
De sneeuwhaas en de kameleon
D
De sneeuwhaas en de planteneters
Slide 15 - Quizvraag
5.5 Geschiedenis van
het leven op aarde.
Slide 16 - Tekstslide
Wat is een fossiel?
A
versteende overblijfselen van organismen
B
afdrukken van organismen in gesteenten
C
zowel overblijfselen als afdrukken
D
skeletten van uitgestorven dieren
Slide 17 - Quizvraag
Welke groep organismen zou uit de gevederde dinosauriër ontstaan zijn?
A
Reptielen
B
Vogels
C
bacteriën
D
amfibieën
Slide 18 - Quizvraag
Wat is geen fossiel?
A
Een pootafdruk van een dino in versteende modder
B
Schelp van een schelpdier met dikke laag kalk
C
Een eierschaal van een kip
D
Versteend bot van een mens
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
In welk tijdperk leven we nu?
A
kwartair
B
tertiair
C
Cenozoïcum
D
Mesozoïcum
Slide 21 - Quizvraag
Waar is het leven op aarde ontstaan?
A
Het is vanuit de ruimte gekomen
B
In het water
C
Op het land
D
In de grond
Slide 22 - Quizvraag
Homo sapiens (wij dus) hebben dezelfde voorouder als een slang volgens Darwin
A
waar
B
niet waar
Slide 23 - Quizvraag
Wat is een rudimentair orgaan?
A
Een orgaan dat je voorouders ook hadden
B
Een orgaan dat je niet langer nodig hebt
C
Een orgaan waar je niet buiten kunt
Slide 24 - Quizvraag
Wie zijn dit?
A
Mevr. Heijink en haar opa
B
Mevr. Heijink en een hele oude man
C
Twee homo sapiens
D
homo sapiens en een homo neanderthaler
Slide 25 - Quizvraag
5.6 DNA technieken
Slide 26 - Tekstslide
Wat is biotechnologie?
A
Aanbrengen van veranderingen in het genotype van organismen
B
Technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten voor de mens te maken
C
Verzamelnaam voor alle technieken waarmee het DNA van van organismen wordt veranderd
Slide 27 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van biotechnologie?
A
gisten om brood te laten rijzen
B
water gebruiken om limonade te maken
C
DNA manipuleren zodat er producten ontstaan
D
Eiwitten gebruiken om cake te maken
Slide 28 - Quizvraag
Wat is geen biotechnologie?
A
gisten
B
bacteriën
C
schimmels
D
insuline
Slide 29 - Quizvraag
Wat is crispr-cas voor techniek?
A
Bij crispr-cas worden wijzigingen aangebracht in bestaande genen van een organisme.
B
het gebruik van gene-editingtechnieken om kapotte genen te repareren.
C
organismen worden gebruikt om producten te maken voor de mens zonder DNA verandering.
D
test dat DNA uit cellen onderzoekt.
Slide 30 - Quizvraag
Wat zijn recombinant-DNA-technieken?
A
aanbrengen van gewenste erfelijke eigenschappen bij organismen
B
verzamelnaam voor alle technieken waarbij DNA van organismn wordt aangepast
Slide 31 - Quizvraag
Bij misdaadbestrijding, opsporen van erfelijke ziekten, verwantschapsonderzoek wordt gebruik gemaakt van ...
A
Gene-editing
B
DNA-tests
C
Genomics
D
eDNA
Slide 32 - Quizvraag
Alle organismen laten DNA-sporen achter in hun omgeving: dit feit gebruiken we bij ..
A
Gene-editing
B
DNA-tests
C
Genomics
D
eDNA
Slide 33 - Quizvraag
Kapotte genen in een mens vervangen door genen die wel werken: dit is een vorm van ...