C werkwoorden les 2

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige les
* theorie werkwoorden
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* wat de kenmerken en functie van werkwoorden zijn in een zin.
* bepalen welke woorden werkwoorden zijn.

timer
10:00
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning

* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige les
* theorie werkwoorden
* oefeningen


Lesdoel

Aan het eind van de 
les kan/weet ik:
* wat de kenmerken en functie van werkwoorden zijn in een zin.
* bepalen welke woorden werkwoorden zijn.

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vragen
Schrijf op in je schrift.

1. Wat is het voltooid deelwoord in deze zin?
Gisteren heb ik heerlijk gelummeld.
2. Een onvoltooid deelwoord zegt dat iets al voorbij is. Waar of niet waar?
3. Wat is het infinitief?
timer
1:30

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoord
Geeft aan wat er in een zin gebeurt.

Geeft aan dat het onderwerp iets is of iets doet.

Vervoegen -> verschillende werkwoordsvormen.




Slide 3 - Tekstslide

0

Slide 4 - Video

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.

Zodra er meer dan één werkwoord in de zin staat, is de persoonsvorm altijd een zelfstandig werkwoord.

1. waar                               2. niet waar

Slide 5 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (zww)
  • Een zww geeft een handeling aan ('iets doen').
  • Als er één werkwoord in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zww.
  • Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.
  • Er staat altijd maar 1 zww in de zin.
  • Het zww is onmisbaar voor de zin. 

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Mama versiert de kamer.
Ik voetbal het allerliefste met mijn vrienden.
Gisteren hebben wij een ijsje gegeten.

Slide 7 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
  • Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
  • Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
  • Een hww staat nooit alleen in een zin.

Slide 8 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
Trucjes:

Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd het hulpwerkwoord.


Slide 9 - Tekstslide

hulpwerkwoord (hww)
Jan heeft gefietst.


hww: heeft
zww: gefietst




Slide 10 - Tekstslide

Koppelwerkwoord (kww)
  • Als een zin gaat over iets zijn, (naamwoordelijk gezegde) en hierin staat maar één werkwoord, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).
  • Een kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het kww altijd achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord.

Slide 11 - Tekstslide

De koppelwerkwoorden zijn:

  • zijn
  • worden
  • blijven
  • blijken
  • lijken
  • schijnen
De volgende kww komen minder vaak voor:


  • heten
  • dunken
  • voorkomen

Slide 12 - Tekstslide

Iemand DOET iets

- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS iets

- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord

Slide 13 - Tekstslide

ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
Maak opdracht 7
OB grammatica par. C
Hoe:
In je lesboek / schrift
Je mag fluisterend overleggen.
Hulp:
1. Theorie uit je boek of je aantekeningen
2. fluisterend overleg met je buurman of -vrouw
3. Hand omhoog; dan kom ik eraan.
Tijd:
15 minuten
Klaar:
Haal bij mij de extra lesopdracht op.
timer
15:00

Slide 14 - Tekstslide

Opdrachten nakijken

Slide 15 - Tekstslide

Wat heb je geleerd over zelfstandige werkwoorden?

Slide 16 - Open vraag

Wat weet je nu over hulpwerkwoorden?

Slide 17 - Open vraag

Maak een zin waarin 'hebben' het hulpwerkwoord is.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het zelfstandig werkwoord?
Ik heb mijn spreekbeurt goed kunnen voorbereiden.

Slide 19 - Open vraag

Noteer het hulpwerkwoord / alle hulpwerkwoorden.
Hij zou daar ziek geworden zijn.

Slide 20 - Open vraag

Waarom heet een koppelwerkwoord een koppelwerkwoord?

Slide 21 - Open vraag

Ik kan de werkwoordsoorten zww, hww en kww herkennen en benoemen.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 22 - Poll