Spelling hfst 1 klas 1 - hoofdletters en leestekens
Spelling
Lesdoelen:
Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;
Je leert wanneer je een punt gebruikt;
Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;
Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1
In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Spelling
Lesdoelen:
Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;
Je leert wanneer je een punt gebruikt;
Je leert wanneer je een uitroepteken gebruikt;
Je leert wanneer je een vraagteken gebruikt.
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Wanneer een hoofdletter?
Begin van een zin ( er zijn uitzonderingen, kijk goed naar de theorie op blz. 149)
Bij (aardrijkskundige) namen;
Officiële feestdagen;
Historische gebeurtenissen;
Instellingen, verenigingen of bedrijven.
Slide 3 - Tekstslide
Welk woord is fout gespeld?
Uitleg
In een aanhef schrijf je de eerste verwijzing naar een naam altijd met een hoofdletter. Het is dus meneer Van Dalen, Jan van Dalen of meneer J. van Dalen.
A
mevrouw van Zaalen
B
Katja van Zaalen
C
docente Van Zaalen
D
K.L. van Zaalen
Slide 4 - Quizvraag
Wanneer geen hoofdletter?
Dagen
Maanden
Seizoenen
Windstreken
Slide 5 - Tekstslide
Met of zonder hoofdletter?
A
Pinksteren
B
pinksteren
C
Slide 6 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
de volkskrant
B
de Volkskrant
Slide 7 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletters?
A
havo
B
HAVO
Slide 8 - Quizvraag
Juist of onjuist: Janneke de Boer
A
goed
B
fout
Slide 9 - Quizvraag
Welke zin is goed geschreven?
A
's Middags ga ik zwemmen
B
'S middags ga ik zwemmen
Slide 10 - Quizvraag
Welke zin is goed geschreven?
A
72 procent heeft een voldoende.
B
72 Procent heeft een voldoende.
Slide 11 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
maandag
B
Maandag
Slide 12 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december
Slide 13 - Quizvraag
Leestekens
Slide 14 - Tekstslide
Welke leestekens ken je al?
Slide 15 - Woordweb
Waarom gebruiken we eigenlijk hoofdletters en leestekens?
Slide 16 - Open vraag
Leestekens I
Een punt gebruik je bij gewone zinnen:
De winter begint op 21 december. Het meisje rent door het bos. Volgende week begint de vakantie.
Slide 17 - Tekstslide
Welk woorden moeten met een hoofdletter?
Elke zondag laat mevrouw de jong haar hond uit.
A
zondag, jong
B
zondag, de, jong
C
de, jong
D
jong
Slide 18 - Quizvraag
Leestekens II
Zet na een vraag een vraagteken.
Doe jij de deur even open? Wil je ook wat drinken? Hoe laat ben je vandaag vrij?
Slide 19 - Tekstslide
Leestekens III
Geef met een uitroepteken je zin extra nadruk.
Pas op voor die auto!
Houd nog toch eens een keertje je mond!
Te gek! We gaan op vakantie naar Thailand!
Slide 20 - Tekstslide
In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Stop daar onmiddellijk mee.
B
Stop daar onmiddellijk mee?
C
Stop daar onmiddellijk mee!
Slide 21 - Quizvraag
In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Hoe laat wil je eten.
B
Hoe laat wil je eten?
C
Hoe laat wil je eten!
Slide 22 - Quizvraag
In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Weet jij waar mijn bal is.
B
Weet jij waar mijn bal is?
C
Weet jij waar mijn bal is!
Slide 23 - Quizvraag
In welke zin is het leesteken het beste gebruikt?
A
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd.
B
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd?
C
Volgende week heb ik een belangrijke wedstrijd!
Slide 24 - Quizvraag
Evaluatie van de les
Heb je de lesdoelen ook behaald?
Je leert wanneer je een hoofdletter moet schrijven;