-Belangrijke richtingen in een krachtenopgave herkennen en tekenen
-Een gegeven kracht grafisch ontbinden in twee componenten
-Gebruik maken van een krachtenschaal
-De ontbonden krachten in grootte bepalen door schaal en gonio (sos cas toa)
-Standaard helling- en spankrachtsommen herkennen en oplossen
Slide 3 - Tekstslide
Ontbinden van krachten
Soms is het handig om een kracht op te splitsen in twee krachten. We noemen dit het ontbinden van krachten. We gebruiken deze techniek bijvoorbeeld in het onderstaande voorbeeld. We zien hier een blokje dat door middel van de zwaartekracht met een constante snelheid van een helling af schuift onder een hoek ⍺ (= Griekse letter alfa).
De zwaartekracht die op het blokje werkt, doet hier twee dingen met het blokje. Het trekt het blokje van de helling af en het trekt het blokje tegen de helling aan. Hieronder zie je de richtingen getekend waarlangs die krachten zullen werken (zie onderbroken lijnen).
Slide 4 - Tekstslide
Ontbinden van krachten
Met behulp van die richtingslijnen kunnen we een parallellogram tekenen om de vectorpijl van de zwaartekracht heen. Op deze manier kan de vectorpijl van de zwaartekracht ontbonden worden in twee componenten, zie afbeelding hieronder.
De kracht waarmee het blokje van de helling wordt getrokken noemen we ook wel de component van de zwaartekracht in de bewegingsrichting, of "component zwaartekracht parallel", aangegeven met symbool Fz∥.
De kracht waarmee het blokje tegen de helling aan getrokken wordt noemen we ook wel de component van de zwaartekracht loodrecht op de bewegingsrichting, of "component zwaartekracht loodrecht", aangegeven met symbool Fz⊥, zie beide componenten in onderste afbeelding.
Slide 5 - Tekstslide
Ontbinden van krachten
Zoals eerder vermeld, werkt een deel van de zwaartekracht loodrecht op het oppervlak (Fz⊥) en wilt een ander deel het voorwerp van de helling trekken (Fz∥). In dit geval hebben we Fz⊥ bepaald en die werkt recht op het oppervlak. Dus moet de normaalkracht FN is net zo groot zijn als de Fz⊥:
De normaalkracht is in de afbeelding in het geel getekend als een vectorpijl die loodrecht op het oppervlak staat.
Er is nog steeds een deel van de zwaartekracht die het voorwerp van de helling wil trekken. Let op: het voorwerp schuift met constante snelheid van de helling af. Dan weten we dat de eerste wet van Newton van toepassing is, en de krachten in de bewegingsrichting gelijk aan elkaar moeten zijn:
Daarom is de vectorpijl van de Fw,schuif (in paars) net zo groot als Fz∥ (in blauw). Nu zijn alle krachten in balans en correct getekend.
Fres=0→Fz∥=Fw,schuif
Fz⊥=FN
Slide 6 - Tekstslide
Krachten bepalen met schaal
Zoals eerder vermeld, werkt een deel van de zwaartekracht loodrecht op het oppervlak (Fz⊥) en wilt een ander deel het voorwerp van de helling trekken (Fz∥). In dit geval hebben we Fz⊥ bepaald en die werkt recht op het oppervlak. Dus moet de normaalkracht FN is net zo groot zijn als de Fz⊥.
De normaalkracht is in de afbeelding in het geel getekend als een vectorpijl die loodrecht op het oppervlak staat.
Er is nog steeds een deel van de zwaartekracht die het voorwerp van de helling wil trekken. Let op: het voorwerp schuift met constante snelheid van de helling af. Dan weten we dat de eerste wet van Newton van toepassing is, en de krachten in de bewegingsrichting gelijk aan elkaar moeten zijn:
Daarom is de vectorpijl van de Fw,schuif (in paars) net zo groot als Fz∥ (in blauw). Nu zijn alle krachten in balans en correct getekend.
Fres=0→Fz∥−Fw,schuif=0
→Fz∥=Fw,schuif
Slide 7 - Tekstslide
Krachten berekenen (VWO)
Je kan ook Fz∥ en Fz⊥ exact uit te rekenen. Laten we eerst inzoomen op de ontbonden krachten van de zwaartekracht, zoals in de afbeelding hieronder. Je ziet dat de hoek van de helling, hoek ⍺, ook daar aanwezig is tussen de Fz en de Fz⊥.
Dit betekent dat je hoekmeetkunde
kan toepassen, om de waarden van
de componenten te berekenen uit
de zwaartekracht:
(c.a.s.)
(s.o.s.)
En met die berekende waarden kan je de FN, Fw,schuif en elke andere relevante kracht uitrekenen.
cosα=schuinezijdeaanliggendezijde
sinα=FzFz∥→Fz∥=Fzsinα
cosα=FzFz⊥→Fz⊥=Fzcosα
sinα=schuinezijdeoverstaandezijde
Slide 8 - Tekstslide
Voorbeeld II: Spankracht
Laten we nog een tweede voorbeeld bespreken waarbij het ontbinden van krachten noodzakelijk is. Een blok wordt met behulp van een spankracht naar rechts gesleept met een constante snelheid (zie de onderstaande afbeelding).
Het ligt hier voor de hand om de spankracht te ontbinden in een component Fspan∥ waarmee het blok naar rechts wordt getrokken en een component Fspan⊥ waarbij het blok omhoog wordt getrokken. Wederom gebruiken we hiervoor de parallellogrammethode:
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeld II: Spankracht
Omdat het blok met een constante snelheid naar rechts wordt gesleept, weten we dat ook hier de resulterende kracht nul moet zijn. Dit betekent o.a. dat Fspan∥ gelijk moet zijn aan de wrijvingskracht.
In de verticale richting werken drie krachten. De zwaartekracht werkt naar beneden en de normaalkracht en Fspan⊥ werken omhoog. Om ervoor te zorgen dat de krachten die omhoog werken in evenwicht zijn met de kracht die naar beneden werkt, moet in deze situatie gelden dat:
Fres=0N
→Fz=Fspan⊥+FN
→Fz−Fspan⊥−FN=0
Slide 10 - Tekstslide
Voorbeeld II: Spankracht
In de afbeelding hiernaast is dit evenwicht goed te zien. Als je de pijlen voor FN en Fspan⊥ 'op elkaar stapelt', dan krijg je een pijl die precies even groot is als de pijl voor Fz. Alle krachten zijn nu dus in evenwicht en de resulterende kracht is dus nul.
Slide 11 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 1
In de volgende afbeelding trekken twee kleine sleepbootjes een grotere boot voort met behulp van twee touwen. De resulterende kracht van de twee spankrachten in de touwen is in de afbeelding weergegeven. Bepaal de grootte van de twee spankrachten die de sleepbootjes uitoefenen.
De kabels maken een hoek
van 17° met de resulteren-
de kracht.
Opgave 2
Ontbind de krachten in de volgende afbeeldingen in twee krachten die over
de stippellijnen
lopen.
Opgave 3
a. Ontbind de kracht in de onderstaande tekening in een component langs de x-as en een component langs de y-as. Bepaal dan door te meten de grootte van deze krachten.
b. Ga nu met de sinus en cosinus na dat je hetzelfde antwoord vindt. Zo niet, dan staat je rekenmachine waarschijnlijk niet op graden ingesteld. Verander dit voordat je verder gaat.
Slide 12 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 1
In de volgende afbeelding trekken twee kleine sleepbootjes een grotere boot voort met behulp van twee touwen. De resulterende kracht van de twee spankrachten in de touwen is in de afbeelding weergegeven. Bepaal de grootte van de twee spankrachten die de sleepbootjes uitoefenen.
De kabels maken een hoek
van 20° met de resulteren-
de kracht.
Opgave 2
Ontbind de krachten in de volgende afbeeldingen in twee krachten die over
de stippellijnen
lopen.
Opgave 3
a. Ontbind de kracht in de onderstaande tekening in een component langs de x-as en een component langs de y-as. Bepaal dan door te meten de grootte van deze krachten.
b. Ga nu met de sinus en cosinus na dat je hetzelfde antwoord vindt. Zo niet, dan staat je rekenmachine waarschijnlijk niet op graden ingesteld. Verander dit voordat je verder gaat.
Slide 13 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 4
Anouk fietst met een constante snelheid een helling van 22° op (zie afbeelding hiernaast). Tijdens het fietsen zijn alle krachten in evenwicht en is de resulterende kracht op Anouk 0 N. De wrijvingskracht is net zo groot als Fz, //.
a. De zwaartekracht op Anouk is 800 N. Laat met een berekening zien dat dit overeenkomt met een massa van 81,5 kg van Anouk (+ haar fiets).
b. Op Anouk werkt ook normaalkracht. De richting waarop deze werkt staat loodrecht op de helling. Ontbind de zwaartekracht in een component loodrecht op de helling en een component parallel aan de helling en bepaal aan de hand hiervan de grootte van de normaalkracht. Teken ook de spierkracht die zij moet leveren.
Opgave 4 (vervolg)
c. VOOR VWO:
Bereken ook de normaalkracht aan de hand van sinus, cosinus of tangens.
Slide 14 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 5
Een jongen met een massa van 40 kg glijdt met een constante snelheid van een glijbaan. De helling van de glijbaan is 40 graden. Bereken de grootte van de wrijvingskracht die de jongen ondervindt.
Opgave 6 (niet van toepassing in 22/23)
Een vliegtuig beweegt met een constante snelheid onder een hoek van 15°met de horizontaal. De massa van het vliegtuig is 20·103 kg. De voorwaartse kracht op het vliegtuig (de stuwkracht) is 11·104 N. Buiten de zwaartekracht, de stuwkracht en de luchtwrijvingskracht wordt er ook een liftkracht op de vleugels van het vliegtuig uitgeoefend. Deze kracht werkt altijd loodrecht op de vleugels. Bereken de grootte van de luchtwrijvingskracht en de liftkracht.
Opgave 7
Een speelgoed autootje met een massa van 1,2 kg bevat een motor die een kracht levert van 15 N. De auto wordt op een helling met een hellingshoek van 25° gezet. De auto blijkt hier met een constante snelheid tegenop te rijden. Bereken de normaalkracht en de wrijvingskracht die op deze auto werken.
Opgave 8 (niet van toepassing in 22/23)
Hetzelfde autootje wordt nu op een andere helling gezet, maar nu rijdt het autootje van de helling af. Ook deze helling heeft een hoek van 25°. Wederom is de snelheid constant. Bereken de normaalkracht en de wrijvingskracht opnieuw.
Slide 15 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 9
Een slee wordt met een constante snelheid vooruit getrokken. De slee heeft een massa van 9,5 kg. De spankracht in het touw is 30 N en het touw staat onder een hoek van 37° met horizontaal. Bereken de wrijvingskracht en de normaalkracht die de slee ondervindt.
Opgave 10
Een grasmaaier wordt vooruit geduwd met een constante snelheid van 0,15 m/s. De gebruiken van de grasmaaier oefent een spierkracht uit op de grasmaaier van 150 N. De grasmaaier heeft een massa van 5,8 kg. Bepaal de wrijvingskracht en de normaalkracht die op de grasmaaier werkt. De afbeelding is op schaal afgebeeld.
Slide 16 - Tekstslide
Opgaven
Opgave 11 *
Een ballon zit vast aan een touw met een lengte van 50 cm. Het touw zit vast aan de grond. De zwaartekracht die op de ballon werkt is 0,40 N. De opwaartse kracht van de lucht op de ballon is 0,48 N.
Opgave 11 * (vervolg)
a. Teken de drie krachten die werken op de ballon in de linker tekening en bereken de spankracht.
b. De wind blaast de ballon 30 cm opzij. Bepaal de grootte van de kracht waarmee de wind de ballon in deze situatie opzij blaast. Teken hiervoor eerst alle krachten die op de ballon werken in deze situatie. Je mag aannemen dat de opwaartse kracht gelijk is gebleven.
c. Vind nu hetzelfde antwoord met behulp van een berekening.
Slide 17 - Tekstslide
Antwoorden rekenopgaven
Opgave 3
a./b. Fhorizontaal = 4,3·102 N, Fverticaal = 2,5·102 N