naamwoordelijk gezegde 6/5 of 9/5

naamwoordelijk gezegde 6/5 of 9/5
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

naamwoordelijk gezegde 6/5 of 9/5

Slide 1 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 2 - Tekstslide

nabespreken huiswerk

Slide 3 - Tekstslide

Doel:
Je herkent het naamwoordelijk gezegde in een zin.

Uitlegvideo

Slide 4 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde = ng
- Wanneer is het een naamwoordelijk gezegde?

- Hoe herken je het naamwoordelijk gezegde?

- Oefenen met zinnen met een ng.
https://www.youtube.com/watch?v=fv94WnSAyBg 

Slide 5 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde

In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is

Slide 6 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 'is', wordt of blijft en geeft altijd een eigenschap, kenmerk of toestand weer van het onderwerp.


B (beroep)
E (emotie)
T (toestand)

Slide 8 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Zij | is | blij


    o            ng          ng
                     koppelwerkwoord        naamwoordelijk deel (dit deel zet je tussen [vierkante haken].
SAMEN: naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Tekstslide

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 12 - Tekstslide

Katrien is moe.
A
wg
B
ng

Slide 13 - Quizvraag

Ze heeft hard gewerkt.
A
wg
B
ng

Slide 14 - Quizvraag

Zij wil gaan slapen.
A
wg
B
ng

Slide 15 - Quizvraag

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.

A
wg
B
ng

Slide 16 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • Later wordt Katrien slaapspecialist.
  • naamwoordelijke gezegde

Slide 17 - Tekstslide

Later wordt Katrien slaapspecialist bij een grote beddenspecaalzaak
A
wg
B
ng

Slide 18 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 19 - Tekstslide

De leerling is boos geworden.
  1. pv =
  2. ow=
  • is
  • De leerling

Slide 20 - Tekstslide

De leerling is boos geworden.
Noteer: pv - ow - wg of ng

Slide 21 - Open vraag

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 22 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 


werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 23 - Tekstslide

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

trucje!

Slide 24 - Tekstslide

koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar verruilen. 
Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

trucje!

Slide 25 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp
Een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.

Kijk maar:

Ik / eet / een mandarijn.
ow: ik
wg: eet
lv: een mandarijn

Ik / ben / een mandarijn. 
ow: ik
ng: ben [een mandarijn]
lv: -


Slide 26 - Tekstslide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • De ijverige Hendrik bleek de beste van de klas met wiskunde. 
  • Naamwoordelijk gezegde
  • Sophie bleef na de les nog even zitten. 
  • Werkwoordelijk gezegde

Slide 27 - Tekstslide

LAATSTE
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

  • De moestuin is een grote puinhoop geworden. 
  • Naamwoordelijke gezegde
  • PV: 
  • is
  • ow: 
  • De moestuin

  • gezegde: 
  • is [een grote puinhoop] geworden 

Slide 28 - Tekstslide