Een ZAADJE in de WIND

• Taal
• Basisschool
• Groep 1,2

Het is herfst.

WOESJ. De wind waait.

WOESJ. Tien zaadjes waaien door de lucht.

Één zaadje is heel klein.

WOESJ. De wind blaast één groot zaadje omhoog.

Het komt dicht bij de zon.

OEI! Het verbrand!

Het kleine zaadje vliegt door.

Nu zijn er nog 9 zaadjes.

Één zaadje valt in de sneeuw op een berg.

Nu kan het zaadje niet meer groeien.

Het kleine zaadje vliegt door.

Nu zijn er nog 8 zaadjes.

Één zaadje valt in het water.

De vis eet het zaadje op.

Het kleine zaadje vliegt door.

Nu zijn er nog 7 zaadjes.

Één zaadje valt in het zand.

Daar krijgt het geen water meer.

Nu kan het zaadje niet meer groeien.

Het kleine zaadje vliegt door.

Nu zijn er nog 6 zaadjes.

Alle zaadjes liggen op de grond.

De vogel eet een zaadje op.

De vogel ziet het kleine zaadje niet.

Nu zijn er nog 5 zaadjes.

Het is winter. Sneeuw valt uit de lucht op de grond.

De zaadjes liggen in de aarde.

De muis eet een zaadje op. 

De muis ziet het kleine zaadje niet.

Het is lente.

De 4 zaadjes komen uit en worden 4 plantjes.

Één plantje groeit onder één grote plant.

Hij krijgt geen zon en geen regen.

Nu kan het plantje niet meer groeien.

Het kleine zaadje is een klein plantje.

Nu zijn er nog 3 plantjes.

Het is mooi weer. 

De kinderen spelen buiten.

Ze zien de plantjes niet. 

Één kind staat op een plantje. Nu is het kapot. 

Het kleine plantje niet.

Nu zijn er nog 2 plantjes.

Één is al heel groot. En er zit een bloem aan.

Oh nee! Iemand plukt de bloem.

Een jongen geeft de bloem aan zijn vriendin.

Hij vindt haar lief.

Nu is er nog 1 plantje.

Het plantje uit het kleine zaadje.

Het is zomer. Het plantje groeit en groeit. 

 Het heeft 6 blaadjes en een bloem. 

Het is langer dan de mensen 

en langer dan de  bomen.

Vogels, bijen en vlinders vliegen rond.

Het is herfst.

WOESJ. De wind waait.

WOESJ. Hij blaast blaadjes van de bloem.

WOESJ.

WOESJ.

De wind blaast de zaadjes uit de bloem.

En het verhaal begint opnieuw.