V6: taalgebruik beoordelen en functiewoorden

Beoordelen taalgebruik en functiewoorden
Na deze les...
  • kun je taalgebruik beoordelen
  • kun je ironisch taalgebruik herkennen
  • kun de functie van eenheden in de tekst benoemen
  • kun je impliciete relaties tussen tekstdelen aangeven
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Beoordelen taalgebruik en functiewoorden
Na deze les...
  • kun je taalgebruik beoordelen
  • kun je ironisch taalgebruik herkennen
  • kun de functie van eenheden in de tekst benoemen
  • kun je impliciete relaties tussen tekstdelen aangeven

Slide 1 - Tekstslide

Misschien moeten we, om uit de recessie te komen, gewoon verordonneren dat Groningse eieren eerst naar Utrecht moeten worden vervoerd en die vanuit Utrecht omgekeerd naar Groningen. (Tekst 5, blz 333) 

Slide 2 - Tekstslide

Wat voor toon kenmerkt de stijl uit het hiervoor getoonde fragment?
A
Hoogdravende toon
B
Ironische toon
C
Neerbuigende toon
D
Positieve toon

Slide 3 - Quizvraag

Taalgebruik beoordelen
Taalgebruik: mening over een kwestie komt naar voren door bijvoorbeeld teleurstelling, blijdschap of verontwaardiging. 
Ironie: schrijver laat met zijn taalgebruik zien dat hij een zaak of persoon niet al te serieus neemt. Hij bespreekt het onderwerp spottend. Dit wordt gedaan met 'omkering' --> men zegt het tegenovergestelde van wat men bedoelt. 
Sarcasme: spot wordt scherp aangezet. 

Slide 4 - Tekstslide

Functie van een tekstgedeelte 
Een tekstgedeelte heeft binnen de gehele tekst een functie, bijvoorbeeld conclusie, oplossing, stelling en verklaring.  Ook binnen een alinea kunnen de verschillende zinnen een eigen functie hebben. 
Deze functiewoorden worden vaak in een lijst of in een meerkeuzevraag gegeven. 

Slide 5 - Tekstslide

Lees Tekst 3 (blz 347) 
timer
3:00

Slide 6 - Tekstslide

Een schrijver kan gebruik maken van verschillende stijlmiddelen om zijn mening overtuigender weer te geven. Citeer uit het tekstgedeelte van alinea's 4 t/m 6 een zin die duidelijk ironisch bedoeld is.

Slide 7 - Open vraag

Bij Tekst 4 (blz 349): Wat is de functie van alinea 5 ten opzichte van alinea 2 t/m 4?
A
Een krachtige tegenwerping formuleren
B
Een lichte nuancering aanbrengen
C
Een aantal mogelijk bezwaren formuleren
D
Een toekomstverwachting uitspreken

Slide 8 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Maken opdr 6 en 7 (vanaf blz 349)
Je werkt alleen en in stilte
Dit is het huiswerk voor de volgende les (morgen) 

Slide 9 - Tekstslide

Lesafsluiting 

Slide 10 - Tekstslide