1. De helft krijgt geen nakomelingen
2. De nakomelingen hebben dezelfde eigenschappen als de ouder
3. Nakomelingen stellen dezelfde eisen aan de omgeving, dus veel concurrentie
4. Ziekte treft niet alle nakomelingen
5. Grotere kans dat nakomelingen in andere omgeving kunnen overleven
6. Geen bevruchting nodig
7. Ziekte treft alle nakomelingen door ontbreken van variatie
8. Geen tijd nodig om ander individu te zoeken voor voortplanting
9. Er vindt recombinatie plaats, waardoor variatie ontstaat
10. Geen aparte geslachtscellen nodig
11. Voortplanten kost minder energie: geen partner nodig
12. Twee individuen moeten elkaar ontmoeten en willen paren
13. Voor voortplanting zijn speciale cellen nodig: voortplantingscellen