Summer School day 4 (part of Unit 3 and Unit 4)

The program
- Day 1: Unit 1
- Day 2: Unit 2
- Day 3: Unit 3
- Day 4: Unit 4
- Day 5: Unit 5 & 6
Day 6: Recap and diagnostic test

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

The program
- Day 1: Unit 1
- Day 2: Unit 2
- Day 3: Unit 3
- Day 4: Unit 4
- Day 5: Unit 5 & 6
Day 6: Recap and diagnostic test

Slide 1 - Tekstslide

Grammar explanation

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Much of many?

Much en many betekenen allebei ‘veel’.

  • Bij dingen die je kunt tellen, gebruik je many.
  • Bij dingen die je niet kunt tellen, zoals vloeistoffen, geld etc. gebruik je much:
For example: I haven't got many shoes.
                            There is much money in his bag.

Slide 4 - Tekstslide

A lot of / lots of
In plaats van much / many wordt ook a lot of / lots of gebruikt. Maar dan wel in bevestigende zinnen, dus niet in vragen of ontkenningen:
  • There are lots of/ a lot of sweets in the bowl. 
  • A lot of/ lots of people came to the concert.
MAAR: 
There aren't many sweets left.

Slide 5 - Tekstslide

En ook:
Na woorden als so, too en how moet je, ook in bevestigende zinnen, much / many gebruiken:

I know how much work you have done.
There are only so many hours in a day.

Slide 6 - Tekstslide

Much or many?
coffee
A
much
B
many

Slide 7 - Quizvraag

Much or many?
children
A
much
B
many

Slide 8 - Quizvraag

Much or many?
food
A
much
B
many

Slide 9 - Quizvraag

Much or many?
potatoes
A
much
B
many

Slide 10 - Quizvraag

SOME / ANY

SOME en ANY betekenen beide:

  • enkele
  • wat 
  • een paar
  • geen (in combinatie met NOT)
                                                                           Ik koop elke dag wat snoep in de kantine.
                                                                     Every day I buy some sweets in the canteen.
                                                           Mijn broer mag geen noten eten, hij is allergisch.
                                                                        My brother can't eat any nuts, he's allergic.


Slide 11 - Tekstslide

SOME / ANY
Some en any hebben dus dezelfde betekenis, 
maar worden in verschillende soorten zinnen gebruikt. 

Some gebruik je in bevestigende zinnen, deze eindigen altijd met een punt of een uitroepteken en er staat geen 'not' in.

Any gebruik je in zinnen met een vraagteken 
en zinnen met het woord 'not' er in.

Slide 12 - Tekstslide

We need some tomatoes.
Do we need any tomatoes?

Slide 13 - Tekstslide

Daffy has some money.
Patrick doesn't have any money.

Slide 14 - Tekstslide

I have ___ apples left.
A
any
B
some

Slide 15 - Quizvraag

Are there ___ cakes left?
A
any
B
some

Slide 16 - Quizvraag

He hasn't got ___ time.
A
any
B
some

Slide 17 - Quizvraag

He has ___ money.
A
some
B
any

Slide 18 - Quizvraag

Extra oefenen met 
some / any?



Slide 19 - Tekstslide

Reading
Do the reading exercises of Unit 4 on the Summer School site. Write your answers in your word document called Summer School.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Peter has a car. It's ... car.
A
my
B
your
C
his
D
her

Slide 22 - Quizvraag

You have a house. It's ... house
A
my
B
your
C
his
D
its

Slide 23 - Quizvraag

We have a dog. It's ... dog.
A
my
B
your
C
their
D
our

Slide 24 - Quizvraag

They have a cat. It's ... cat
A
our
B
my
C
their
D
your

Slide 25 - Quizvraag

I have a laptop. It's ... laptop
A
your
B
their
C
our
D
my

Slide 26 - Quizvraag

Chad and Mike have a sister.
It's ... sister
A
his
B
her
C
our
D
their

Slide 27 - Quizvraag

Fred and I have a bike.
It's ... bike
A
my
B
our
C
their
D
his

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

 aantekening: possessive 's
Om bezit aan te geven gebruik je 's

Het boek van Jamie - Jamie's book (persoon)
De wol van de schapen - the sheep's wool (dier)
Het nieuws van gisteren - Yesterday's news (tijd)

Je gebruikt 's om bezit aan te geven van:
een persoon, dier, tijd, product, bedrijf of winkel.


Slide 31 - Tekstslide

Choose the correct one
A
This is my sisters' book
B
This is my sister book's
C
This is my sisters's book
D
This is my sisters book

Slide 32 - Quizvraag

Choose the correct option
A
That is Samis phone
B
That is Sami's phone
C
That is Samis' phone

Slide 33 - Quizvraag

Choose the correct option
A
Those are my parents shoes
B
Those are my parents's shoes
C
Those are my parents' shoes
D
Those are the shoes of my parents

Slide 34 - Quizvraag

Choose the correct option
A
that is Tess's book
B
that is Tess book
C
that is Tesss book

Slide 35 - Quizvraag

Choose the correct option
A
These are Michaels' feet
B
These are Michael's feet
C
These are Michaels feet
D
These are the feet of Michael

Slide 36 - Quizvraag


aantekening: of the
We hebben net geleerd 's achter een woord te zetten om bezit aan te tonen. 
Hier is nog een manier voor namelijk ''of the''

Of the gebruik je alleen bij plaatsen, landen en dingen
De president van de VS - the president of the United States 
De hoofdstad van Duitsland - capitol of Germany
De dop van de fles - the cap of the bottle

Slide 37 - Tekstslide

Choose the correct option
A
the windows of the house
B
the house's windows
C
the house' windows

Slide 38 - Quizvraag

Choose the correct option
A
the wall's colours
B
the colours of the walls
C
the walls' colours

Slide 39 - Quizvraag


A
the roof of the house
B
The house's roof
C
the houses roof

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Link

Slide 42 - Link

Do the exercises of Unit 4
Go to the Summer School site and do the exercises of Unit 4.

Aaaand...

Study Quizlet Unit 4!

Slide 43 - Tekstslide