Voorzetsels 3e en 4e naamval

Naamvallen
Voorzetsels met een vaste naamval
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
duiMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Naamvallen
Voorzetsels met een vaste naamval

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Voorzetsels met vaste naamval
Er zijn echter ook voorzetsels met een vaste naamval.
Belangrijk is dat als je met naamvallen aan de gang gaat je rekening moet houden met het volgende:

Slide 3 - Tekstslide

Wat moet ik doen om de naamval te bepalen?
1. Moet ik der-Gruppe of ein-Gruppe invullen (enk/mv/ml/vr/oz)
2. Staat er een voorzetsel in de zin?
3. Geen voorzetsel = ontleden (1e nv = ond, 3e = meew.vw,        4e nv = lv)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Voorzetsels met een 4e naamval
durch, für, gegen, ohne , um , bis , entlang

Slide 6 - Tekstslide

Voorzetsels 3e naamval
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu außer, entgegen, gegenüber

Slide 7 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Onderwerp = 1. Fall (Nominativ)

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden? 

Slide 8 - Tekstslide

Geen voorzetsel = ontleden
Onderwerp = 1. Fall (wie/wat + gezegde)
voorbeeld:
ik - ....... habe euch gesehen. 

Let op! Ook als het gaat om een naamwoordelijk deel van het gezegde gaat het om een 1e naamval!
(Er ist ein Fußballspieler)

Slide 9 - Tekstslide

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
mit
B
seit
C
durch
D
von

Slide 10 - Quizvraag

Voorzetsels 3e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
nach
B
für
C
zu
D
bei

Slide 11 - Quizvraag

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
durch
B
gegen
C
aus
D
um

Slide 12 - Quizvraag

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
für
B
von
C
um
D
durch

Slide 13 - Quizvraag

Ich habe ein Geschenk für ......(mijn) Mutter gekauft.

A
mein
B
meinen
C
meine
D
meiner

Slide 14 - Quizvraag

Ohne .......(de) Kinder können wir nicht gehen.

A
die
B
der
C
den
D
den

Slide 15 - Quizvraag

Das hat er von ..... (de) Mann bekommen.
A
der
B
dem
C
den
D
die

Slide 16 - Quizvraag

Er hat ....... (mijn) Mutter gesehen.


A
mein
B
meine
C
meiner
D
meinen

Slide 17 - Quizvraag

Kannst du ......(de) Schüler...(mv) ...... (de) Aufgabe erklären?

Schrijf de zin goed over en vul de goede uitgangen in

Slide 18 - Open vraag

Boek pagina 98
opdracht 14 en 15

Slide 19 - Tekstslide