Spelling Brugklas

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Spelling: hoofdletters en leestekens
Nieuw Nederlands blz. 242

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je hoofdletters?

Slide 3 - Woordweb

Je gebruikt een hoofdletter:
1. aan het begin van een zin.
2. bij namen: Morris Laan, Westerweg, Hoorn, Noord-Holland, Europa, Verenigde Naties, Hema, De grijze jager, Mercedes.

3. bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn gemaakt:
Europeaan, het vak Engels, West-Friese, Amsterdammer.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
engelsman
B
Wiskunde
C
Frans
D
ford

Slide 5 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Noord-Brabant
B
noord-brabant
C
Noord-brabant
D
noord-Brabant

Slide 6 - Quizvraag

Bij regel 2: namen van personen
Tussenvoegsels (de, van etc.) krijgen geen hoofdletter als er een naam/voorletter  voor staat:

J. de Vries, Piet van der Vliet, mevrouw Vis-van der Vliet
Maar: mevrouw De Vries, meneer Van der Vliet

't is altijd klein: Jan 't Hart

Slide 7 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
meneer de Roos
B
meneer roos
C
Jaap De Roos
D
Jaap de Roos

Slide 8 - Quizvraag

Opdracht
Maak opdracht 1 en 2, blz. 244 en 245

Slide 9 - Tekstslide

Leestekens 
Elke zin eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken:
1. Een punt komt na een gewone zin: 
Vandaag is het weer maandag.
2. Een vraagteken zet je na een vraag: 
Wat is jouw favoriete dag van de week?
3. Een uitroepteken gebruik je om een zin extra nadruk te geven: Pas op voor die auto! 

Slide 10 - Tekstslide

De komma zet je:
1. tussen twee persoonsvormen (verbogen werkwoorden):
Dat hij ziek is, wist ik niet.

2. Voor voegwoorden: doordat, maar, nadat, omdat, want, zodra etc. : Hij ging niet mee, omdat hij ziek is.

Zet liever geen komma voor en en of.

Slide 11 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Ik vroeg je of je bij mijn bureau wilde komen?
B
Kom je bij mijn bureau?

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Dat hij in Purmerend woont wist ik niet.
B
Dat hij in purmerend woont, wist ik niet.
C
Dat hij in Purmerend woont, wist ik niet.

Slide 13 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Hij is een vreselijk goede voetballer, want hij scoorde drie keer!
B
Hij is een vreselijk goede voetballer want hij scoorde drie keer!
C
Hij is een vreselijk goede voetballer, en ik vind hem heel aardig.

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht (in de Plenda):
Don 21/9: Ne: Maak  opdracht 3 (in je boek) en 4 (in je schrift), leer het groene stukje blz. 244. 

Slide 15 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord: korte en lange vorm

De keuken is ROOD, een RODE keuken:
Let op:
- soms dubbele medeklinker: wit - witte, gek- gekke (uitspraak!)
- soms klinker eraf: geel-gele, groot-grote
- soms f>v: doof-dove  s>z: grijs-grijze

Slide 16 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
* Let op het trema:
financieel > financiële (trema voor uitspraak)             geel = gele

* Let op het STOFFELIJK BIJVOEGLIJK NW:
meestal met -en (houten, koperen), soms niet: aluminium


Slide 17 - Tekstslide

Welk woord is goed?
A
presidentieele
B
presidentiële

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord is goed?
A
plasticen
B
zilvere
C
bronsen
D
bronzen

Slide 19 - Quizvraag

Opdrachten
Maak opdracht 1,3 en 4 op je iPad.
.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide