Hoofdstuk 4. Gedrag, paragraaf 1

Welkom allemaal!
Hoofdstuk 4. Gedrag
Paragraaf 4.1. Prikkels en gedrag
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom allemaal!
Hoofdstuk 4. Gedrag
Paragraaf 4.1. Prikkels en gedrag

Slide 1 - Tekstslide

Waar gaan we het in hoofdstuk 4 over hebben?
  • 4.1 - Prikkels en gedrag
  • 4.2 - Leren
  • 4.3 - Lichaamstaal
  • 4.4 - Samen leven

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Wat is gedrag?
  • Hoe ontstaat gedrag?
  • Hoe onderzoek je gedrag?
  • Werkt een prikkel altijd?
  • Waarom onderzoek je gedrag?

Slide 3 - Tekstslide

Wat is gedrag?
  • Gedrag: is alles wat een mens of een dier doet
  • Voorbeeld: Als je op een feestje onfatsoenlijk doet sist je moeder; ''gedraag je een beetje!'' Jouw moeder vindt jouw gedrag blijkbaar niet goed. 
  • Of: Je haalt een 9.4 op biologie nadat je hard geleerd hebt en laat met trots jouw cijfer aan je ouders zien. Jouw ouders zijn heel erg trots op je prestaties, zij vinden dit goed gedrag.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe ontstaat gedrag?
  • Als je de voerbak van een hond vult met brokken dan ziet, hoort of ruikt de hond dat, waardoor hij er naartoe loopt. De bak met voer is voor de hond een prikkel.
  • De voerbak is een prikkel van buiten het lichaam van de hond, daardoor wordt dit een uitwendige prikkel genoemt.
  • De hond wil het eten opeten omdat hij honger heeft, de honger is een prikkel van de hond opdat hij lang niet gegeten heeft. Deze prikkel komt vanuit het lichaam van de hond en dit noemen wij daarom een inwendige prikkel.
  • Een prikkel zorgt niet altijd voor hetzelfde gedrag, wanneer er een andere dominante hond ook naar de bak zou lopen kiest de ondergeschikte hond het gedrag van vluchten, dit doet hij voor zijn eigen veiligheid. Dieren kiezen altijd het gedrag wat de kans op overleven het grootst maakt.

Slide 5 - Tekstslide

Het gedrag van een haas.
  • Op de afbeelding zie je een haas. De haas zit rechtop. Wanneer je naar de haas toe loopt gaat hij rustig plat liggen. Kom je echt dichtbij dan rent de haas hard weg. 'Rechtop zitten' 'plat liggen' 'hard. wegrennen' is allemaal gedrag van de haas.
  • Het zien, ruiken of horen van een mens in aantocht is de uitwendige prikkel voor de haas om te reageren.

Slide 6 - Tekstslide

Werkt een prikkel altijd?
  • Ieder dier ontvangt heel veel prikkels, soms nemen ze die prikkels wel waar maar doen ze er niks mee. Bijvoorbeeld: een hond hoort zijn baas wel roepen, maar hij komt niet.
  • Er zijn prikkels die altijd tot gedrag leiden, ze roepen ook steeds het zelfde gedrag op. Deze prikkels noemen wij sleutelprikkels.
  • Zodra een ouder bij de jonge pimpelmezen op het nest komt, doen de jongen hun bekjes wijd open.
  • De oranje binnenkant van de bekjes is voor de ouder pimpelmees een sleutelprikkel.
  • De oudervogel reageert daarop door het voedsel in de bekjes te stoppen. 

Slide 7 - Tekstslide

  • Sleutelprikkels zijn soms afhankelijk van de leeftijd van een dier.
  • In de afbeelding kan je zien dat de sleutelprikkel voor het sperren verandert als de kuikens ouder worden. 
    1. blinde kuikens reageren op een tik tegen het nest
    2. als de ogen open zijn, sperren de jonge vogels naar alles wat zich boven het nest begeeft
    3. Als de kuikens wat ouder zijn moet een voorwerp minstens 3 mm. dik zijn voordat ze reageren
    4. voor oudere vogels moet het voorwerp een bocht hebben voordat de beestjes hun bek openen. 

Slide 8 - Tekstslide

Hoe onderzoek je gedrag?
  • Biologen bestuderen gedrag om iets te weten te komen over het gedrag van mensen en dieren, dit noemen we observeren.
  • Gedrag bestuderen bestaat uit het opschrijven van een reeks handelingen. Deze handelingen gebeuren meestal in een bepaalde volgorde.
  • De handelingen worden schematisch opgenomen, dit noemen wij een ethogram.

Slide 9 - Tekstslide

Het gedrag van een giraffe
  • Giraffen vertonen allerlei soorten gedrag, ook drinken is een gedrag. Als je goed kijkt kun je dat drinkgedrag in kleine stukjes verdelen. Een klein stukje gedrag noem je een handeling.
  • Bij het drinken zie je de volgende handelingen:
    1. Naar het water lopen
    2. Zijn voorpoten schuin opzij zetten
    3. Zijn nek buigen naar het water
    4. Het water drinken
  • De handelingen van de giraf kun je beschrijven. Bijvoorbeeld 'poten opzij' betekent: de giraf zet zijn voorpoten schuin opzij.
  • De handelingen worden opgeschreven in een ethogram

Slide 10 - Tekstslide

Om de handelingen sneller te kunnen opschrijven geef je ze een afkorting.

De afkorting voor drinken is bijvoorbeeld 'Dr'.

Slide 11 - Tekstslide

Waarom onderzoek je gedrag?
  • Je onderzoekt het gedrag van een dier omdat je iets wilt weten over dat dier.
  • Bijvoorbeeld: De politie wil weten of een bepaalde hond geschikt is als politiehond. Daarvoor onderzoeken ze eerst het gedrag van de hond. Als dat in orde is mag de hond aan de opleiding tot politiehond beginnen.
  • Of: In de dierentuin maken verzorgers ethogrammen. Ze ontdekken dan snel of een dier zich thuis voelt, goed in de groep past of ziek is.

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk voor volgende keer
  • Maken van alle opdrachten voor paragraaf 4.1
  • Bestuderen paragraaf 4.1

Slide 13 - Tekstslide