Humor

Er zijn drie soorten humor: karakterhumor, taalhumor en ...
1 / 20
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Er zijn drie soorten humor: karakterhumor, taalhumor en ...

Slide 1 - Open vraag

Slide 2 - Video

Wie goed gekeken heeft, heeft de naam van deze vorm van taalhumor gezien. Het is namelijk een ....

Slide 3 - Open vraag

Wanneer het gedichtje serieuzer van toon is en het vaak een woordspeling bevat, dan spreken we in dat geval van een...
A
boutade
B
epigram
C
palindroom
D
cursiefje

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Welke vorm van taalhumor zit in deze cartoon verscholen?
A
hyperbool
B
woordspeling
C
understatement
D
opzettelijke fout

Slide 6 - Quizvraag

Vul aan: Waarom kon Einstein geen muur bouwen?
- Hij had maar ... .

Slide 7 - Open vraag

Welke twee vormen van taalhumor kwamen in de vorige vraag aan bod?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Welke vormen van taalhumor komen in deze strip aan bod?
A
palindroom- understatement
B
palindroom- boutade
C
palindroom- hyperbool
D
woordspeling- hyperbool

Slide 10 - Quizvraag

Toen het aantal coronapatiënten in België verontrustende hoogtes begon te bereiken, circuleerde op het internet de volgende ...: 'Wees niet pessimistisch: als we in België het aantal zieken tellen per minister van Volksgezondheid dan zijn we wereldwijd bij de beste leerlingen van de klas!'.
A
epigram
B
boutade
C
cursiefje
D
hyperbool

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Dit is een voorbeeld van ...
A
absurde humor
B
zwarte humor

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Deze man is duidelijk geen fan van Valentijn. Zijn 'humor' is een vorm van...
A
satire
B
sarcasme
C
cynisme
D
zwarte humor

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Is dit een voorbeeld van parodie of satire?
A
parodie
B
satire

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

In welke situatie gebruikt Fanny ironie en in welke sarcasme?
A
situatie 1: sarcasme situatie 2: ironie
B
situatie 1: ironie situatie 2: sarcasme

Slide 20 - Quizvraag