U.10 parte 2

Programa
- Herhaling vorige les
- Het betrekkelijk voornaamwoord (que - donde)
- Nationaliteitsaanduidigen
- Het gebruik van "otro" en "un poco más"
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programa
- Herhaling vorige les
- Het betrekkelijk voornaamwoord (que - donde)
- Nationaliteitsaanduidigen
- Het gebruik van "otro" en "un poco más"

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vas a hacer?
IR + A + hele werkwoord

Slide 2 - Tekstslide

¿De qué tienes ganas hoy?
TENER + GANAS DE + Hele werkwoord
Voorbeeld:

Tengo ganas de quedar con mis amigos en el bar

Slide 3 - Tekstslide

Het betrekkelijk voornaamwoord
QUE - DONDE
Que : betekent die, dat 
 
                Laura tiene una hermana que se llama Carmen
(Laura heeft een zus die Carmen heet)

                 Oisterwijk es un pueblo que no conozco
(Oisterwijk is een dorp dat ik niet ken)


Slide 4 - Tekstslide

            In combintatie met een plaats wordt donde gebruikt.
                Tengo una casa donde paso las vacaciones
(Ik heb een huis waarin ik de vakanties doorbreng).

          Vivo en una ciudad donde hay muchos edificios modernos
(ik kom uit een stad waar veel moderne gebouwen te vinden zijn).

Slide 5 - Tekstslide

Oefening 7d pag. 91
Maak  definities
                     Es una cosa que + werkwoord 3e persoon enkv.

                     Es una persona que + werkwoord 3e persoon enkv.

                     Es un lugar donde + werkwoord 3e persoon enkv.
timer
5:00

Slide 6 - Tekstslide

Pagina 117 tekstboek 4.3 

Slide 7 - Tekstslide

"Otro" en "un poco más"
telbaar
ontelbaar
otro cuchillo
otra cuchara
otros cafés
otras dos cervezas
Un poco (más) de:

pan, agua, salsa
Vóór otro/-a komt nooit een onbepaald lidwoord:
                            Me trae una otra cerveza

"Otro" betekent een andere of nog een. Uit de context is altijd af te leiden om welke betekenis het gaat

Slide 8 - Tekstslide

Oefening 10b. pag. 93
Bestellen in een restaurant
¿Me trae......por favor?

wat boter/  nog een glas wijn  /  een fles water  / een servet

nog wat brood/  wat zout  / een vork  / nog wat saus

Slide 9 - Tekstslide



Woordenschat

"Bestellen in een restaurant"

Slide 10 - Tekstslide

Deberes/huiswerk
                                  

             Werkboek hoofdstuk 10: oefeningen 13 t/m 25

Slide 11 - Tekstslide