Oefentoets spelling

Nederlands
Toets Spelling
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 3,4

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Toets Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt

Slide 2 - Quizvraag

Er is vandaag iets vervelends gebeurd. Gebeurd is hier...
A
Voltooid deelwoord
B
Persoonsvorm

Slide 3 - Quizvraag

Wie weet wat er vanavond ........... is?

A
gebeurd
B
gebeurt

Slide 4 - Quizvraag

Ik ... (vinden) spelling erg lastig.
A
vindt
B
vind

Slide 5 - Quizvraag

Wat is goed?
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 6 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 7 - Quizvraag

Vin.... jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind

Slide 8 - Quizvraag


(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt

Slide 9 - Quizvraag



Ik vind(en) het geweldig dat jij je aanmeld(en) om oudjes te helpen.
A
vind/aanmeld
B
vindt/aanmeldt
C
vindt/aanmeld
D
vind/aanmeldt

Slide 10 - Quizvraag

Waarom ... (vinden) jij Spanje zo'n leuk vakantieland?
A
Vind
B
Vindt

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel kilometer ... (rijden) je vader per jaar in de auto?
A
Rijd
B
Rijdt

Slide 12 - Quizvraag

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 13 - Quizvraag

Vul aan:

Die ..... (verbranden) barbecueworstjes moet je niet meer eten.
Uitleg
Het werkwoord verbranden wordt in deze zin bijvoeglijk gebruikt. Bijvoeglijk gebruikte werkwoorden schrijf je zo kort als mogelijk!
A
verbrande
B
verbrandde
C
verbranden
D
verbrandden

Slide 14 - Quizvraag

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 15 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
minimuminkomen
B
minimum-inkomen

Slide 16 - Quizvraag

wel of geen koppelteken
A
dvd collectie
B
dvd-collectie

Slide 17 - Quizvraag

De man fluisterde: "Ik kan niet meer".
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
komma's en uitroeptekens
B
dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 19 - Quizvraag

Welke spelling is goed?
A
de boom valt om.
B
De boom valt om.

Slide 20 - Quizvraag

Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
25 euro moest ik betalen voor dat t-shirt.
B
25 Euro moest ik betalen voor dat t-shirt.

Slide 21 - Quizvraag

Welke spelling is goed? Let op de hoofdletter.
A
'S Nachts zie je de maan het best.
B
'S nachts zie je de maan het best.
C
's nachts Zie je de maan het best.
D
's Nachts zie je de maan het best.

Slide 22 - Quizvraag

Welke spelling is goed?
A
Is jeroen vandaag ziek?
B
Is Jeroen vandaag ziek?

Slide 23 - Quizvraag

Welke spelling is goed?
A
Vanavond eten we italiaanse salade met mozzarella.
B
Vanavond eten we Italiaanse salade met mozzarella.

Slide 24 - Quizvraag


Pieter Van Duinrade
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Johan de vries
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het meervoud van ''agenda''?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het meervoud van ''kaars''?

Slide 28 - Open vraag

13. Meervoud van bacterie.
A
Bacteriën
B
Bacterieën

Slide 29 - Quizvraag

Meervoud van menu
A
menus
B
menuus
C
menu's

Slide 30 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
dictees
B
dictee's

Slide 31 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
garages
B
garage's

Slide 32 - Quizvraag

Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën

Slide 33 - Quizvraag

Meervoud -s of -'s
A
babys
B
baby's

Slide 34 - Quizvraag

meervoud:
wolf
A
wolven
B
wolfen

Slide 35 - Quizvraag

meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen

Slide 36 - Quizvraag

Samenstellingen schrijf je zoveel mogelijk aan elkaar
A
goed
B
fout

Slide 37 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Kippenhok
B
Kippehok

Slide 38 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Aspergesoep
B
Aspergensoep

Slide 39 - Quizvraag

Kies de juiste samenstelling
A
Zonnescherm
B
Zonnenscherm

Slide 40 - Quizvraag

Wat is de juiste samenstelling?
A
spinnenweb
B
spinneweb

Slide 41 - Quizvraag

Hoe schrijf je de samenstelling: beer + gezellig?
A
berengezellig
B
beregezellig

Slide 42 - Quizvraag

Maak er een samenstelling van
geboorte + cijfer =


A
geboortecijfer
B
geboortencijfer

Slide 43 - Quizvraag

Hoe maak je de samenstelling:

verrassing+aanval
A
verrassingsaanval
B
verrassingaanval

Slide 44 - Quizvraag

Welke samenstelling is correct geschreven?
A
groenteboer
B
groentenboer

Slide 45 - Quizvraag

Einde

Slide 46 - Tekstslide