verkleinwoorden

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Wat gaan we doen vandaag?
1. Lesdoelen
2. Voorkennis 
3. uitleg verkleinwoorden  -> H4 Taalverzorging: spelling. (blz. 156)
4. Inoefenen (klassikaal)
5. opdracht 3 individueel 
6. klassikaal opdrachten
7. Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kun je:
- (In eigen woorden) uitleggen wat verkleinwoorden zijn.
- Verkleinwoorden maken uit de zelfstandige naamwoorden (in het leerboek).
- Het zelfstandig naamwoord herleiden uit een verkleinwoord (in het leerboek).

Slide 3 - Tekstslide

Wat waren achtervoegsels ookalweer?

Slide 4 - Tekstslide

Verkleinwoorden

Slide 5 - Woordweb

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden zijn de 'kleine' vorm van zelfstandig naamwoorden. In de Nederlandse taal worden erg vaak verkleinwoordjes gebruikt.

Bij verkleinwoorden gebruik je altijd het lidwoord HET

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maak je een verkleinwoord?

Slide 7 - Tekstslide

Hoe maak je een verkleinwoord?

huis
stok 

Slide 8 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Verkleinwoorden maak je meestal door het achtervoegsel -je achter een zelfstandig naamwoord te plakken.

huis – huisje
stok – stokje.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van...

Ding

Ketting

Slide 10 - Tekstslide

-ing
Woorden die eindigen op -ing, krijgen vaak de eindletters etje of nkje

Voorbeelden:  
ding – dingetje                       ketting – kettinkje
                  



Slide 11 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van...

Boom

Stem

Slide 12 - Tekstslide

-m
Woorden die eindigen op -m, krijgen meestal -pje erbij.
Soms kan het zo zijn dat ze een -metje krijgen. 

Voorbeelden:
boom – boompje                                         
stem – stemmetje

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van...

Ster

Kip

Slide 14 - Tekstslide

korte klinker
Woorden met een korte klinker, krijgen vaak een dubbele medeklinker.

Voorbeelden:
ster – sterretje                          zon – zonnetje
kip – kippetje

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van...

Auto

Café

Slide 16 - Tekstslide

-a, -o, -u & -é
Woorden die eindigen op a, o, u of é krijgen meestal een extra klinker erbij.

Voorbeelden:
auto - autootje                             opa - opaatje
café - cafeetje                              menu – menuutje


Slide 17 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van...

Baby

Slide 18 - Tekstslide

-y 
Woorden die eindigen op een -y, schrijf je met een apostrof.

Voorbeelden:
baby - babytje
jury - jurytje

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van...

Taxi

Ski

Slide 20 - Tekstslide

-i
Woorden die eindigen op -i krijgen -ie.

voorbeelden:
Taxi - taxietje
Ski- skietje

Slide 21 - Tekstslide

Wat zijn verkleinwoorden?
(Mag in eigen woorden)

Slide 22 - Open vraag

Welke lidwoord zet je voor een verkleinwoord?

Slide 23 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van bank?

Slide 24 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van kaars?

Slide 25 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van krant?

Slide 26 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van raam?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van riem?

Slide 28 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van ding?

Slide 29 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van haring?

Slide 30 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van cola?

Slide 31 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van gum?

Slide 32 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van kano?

Slide 33 - Open vraag

Wat
Opdracht 3 op blz. 157 van je leerboek
Hoe
Individueel, in stilte
Hulp
Theorie 
Tijd
7 minuten
Uitkomst
Maken, bespreken en verbeteren
Klaar?
Maken opdracht 8-12 in stilte
Instructie

Slide 34 - Tekstslide

Bespreken opdracht 3

Slide 35 - Tekstslide

Wat is het zelfstandige naamwoord van het verkleinwoord? 

Slide 36 - Tekstslide

koninkje

Slide 37 - Open vraag

haartje

Slide 38 - Open vraag

pinkje

Slide 39 - Open vraag

sterretje

Slide 40 - Open vraag

knietje

Slide 41 - Open vraag

glaasje

Slide 42 - Open vraag

scheepje

Slide 43 - Open vraag

Maak een zin met 2 verkleinwoorden.
(minstens 6 woorden)

Slide 44 - Open vraag

Wat heb je geleerd vandaag?

Slide 45 - Open vraag

Koppeling lesdoelen
Je kunt nu:
- (In eigen woorden) uitleggen wat verkleinwoorden zijn.
- Verkleinwoorden maken uit de zelfstandige naamwoorden (in het leerboek).
- Het zelfstandig naamwoord herleiden uit een verkleinwoord (in het leerboek).

Slide 46 - Tekstslide

Het huiswerk
Opdrachten 1,2,3, 4,5, 6 en 7 afmaken
Foto maken en opsturen naar Rtekkurt@lmc-vo.nl

Slide 47 - Tekstslide