Unit 5 lesson 4: uitleg present simple/continuous

present simple vs continuous
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

present simple vs continuous

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video


Present simple
Wanneer gebruik je de Present simple?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 3 - Quizvraag

Present simple:
Welke regel hoort bij de present simple?
A
Verb + ed
B
shit = she/he/it :verb +(e)s
C
to be + verb + ing
D
have / has + Past participle

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden voor de present simple?
A
(right) now, at the moment
B
already, yet, since, for, just
C
last week, in 1962, three years ago
D
always, ever, never, often, usually, every day

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video


Present Continuous
Wanneer gebruik je de Present Continuous?
A
Wanneer iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets in het verleden is gebeurd.
D
Wanneer iets in het verleden is begonnen en nu nog bezig is.

Slide 10 - Quizvraag

Present continuous:

Wat is de regel van de present continuous?
A
verb + ed
B
have / has + past participle
C
to be (am/are/is) + verb + ing
D
to be (was/were) + verb + ing

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn signaalwoorden voor de present continuous?
A
(right) now, at the moment
B
already, yet, since, for, just
C
last week, in 1962, three years ago
D
always, ever, never, often, usually, every day

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Present Simple
Present Continuous

Slide 18 - Tekstslide

Present Simple <> Present Continuous
She usually __________ (study) after school.
A
study's
B
is studying
C
studied
D
studies

Slide 19 - Quizvraag

Usually = normaal gesproken. Het geeft dus een gewoonte aan = present simple!

Slide 20 - Tekstslide

Present Simple <> Present Continuous
__________ (he / watch) the news regularly?

A
Does he watch
B
Is he watching
C
Did he watch
D
Does he watches

Slide 21 - Quizvraag

Regularly geeft aan dat iets regelmatig gebeurt = present simple

Slide 22 - Tekstslide

Present Simple <> Present Continuous
______ Jay and Jill ________ (carry) a very heavy school bag?
A
Does.......carry
B
is..... carring
C
Do......carry
D
are...... carrying

Slide 23 - Quizvraag

kan allebei, geen signaalwoord

Slide 24 - Tekstslide

Present Simple <> Present Continuous
Look! He _______ (leave) the house.
A
leaves
B
left
C
has left
D
is leaving

Slide 25 - Quizvraag

Look! Is een signaalwoord voor de present continuous!

Slide 26 - Tekstslide

Present Simple <> Present Continuous
I________ (have) dinner with my brother tonight.
A
have
B
am haveing
C
am having
D
had

Slide 27 - Quizvraag

tonight geeft aan dat iets op korte termijn gebeurt, dus de present continuous

Slide 28 - Tekstslide

Present Simple <> Present Continuous
Fortunately my school________(start) too early.
A
starts
B
does not start
C
is starting
D
is not starting

Slide 29 - Quizvraag

Every Sunday = dus vaker = present simple

Slide 30 - Tekstslide

Present Simple <> Present Continuous
____Julie ________ (sleep) as we speak?.
A
does .....sleeps
B
does.....sleep
C
are ...... sleeping
D
is.......sleeping

Slide 31 - Quizvraag

as we speak = signaalwoord voor de present continuous

Slide 32 - Tekstslide

Present Simple <> Present Continuous
They _________ (play) Monopoly at the moment.
A
play
B
are plaing
C
are playing
D
were playing

Slide 33 - Quizvraag

At the moment = nu, op dit moment = present continuous

Slide 34 - Tekstslide

I usually ... (work) as a cashier but this week I ...( bake) bread.
A
worked - have baked
B
work - am baking
C
have worked - bake
D
had worked - baked

Slide 35 - Quizvraag

Usually = normaal gesproken, dus simple present
BUT this week (uitzondering): iets wat alleen deze week gebeurt = present continuous

Slide 36 - Tekstslide