H7

H7 oefentoets
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H7 oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als oefening geeft mevrouw Van Gulden de klas een zelfbedacht voorbeeld over twee koelkasten: de Coolpower en de Coolfun. De Coolpower kost in tien jaar € 969 als je let op de aanschafprijs, de stroomkosten en de eventuele energiepremie.
Gebruik de bron.
Bereken hoeveel de Coolfun in tien jaar voordeliger is dan de Coolpower (let op de energiepremie).
A
60 euro
B
110 euro
C
384 euro
D
434 euro

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maurice heeft een slagerij. Hij verkoopt in een jaar 30.000 kilo niet-biologisch geproduceerd vlees voor gemiddeld € 8 per kilo. De inkoopwaarde en bedrijfskosten zijn € 156.000. Maurice onderzoekt of het voordelig is om volledig over te stappen op de verkoop van biologisch vlees. Na zo’n overstap kan hij gemiddeld € 11 per kilo vlees vragen. De verkoop daalt dan naar 22.000 kilo per jaar, want hij raakt een aantal klanten kwijt. De inkoop- en bedrijfskosten blijven hetzelfde.

Bereken of de overstap op de verkoop van biologisch vlees voor Maurice financieel voordelig is. Laat de berekening zien.

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 1 Economische groei
De totale consumptie van een land stijgt door:
• groei van het aantal inwoners;
• stijging van het gemiddelde inkomen.

Stijging van de consumptie betekent:
• meer vraag naar producten;
• meer productie door de bedrijven (economische groei).

De productie:
• groeit fors wereldwijd;
• groeit in Europese landen minder snel dan wereldwijd.

Economische groei is afhankelijk van:
• de groei van de werkende bevolking;
• meer kapitaalgoederen, zoals machines;
• nieuwe technieken;
• scholing werknemers;
• de beschikbare hoeveelheid grondstoffen, energie en ruimte.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 2 Economische groei en het milieu

Vormen van milieuschade door economische groei zijn:
• meer verbruik van grondstoffen;
• meer verbruik van energie;
• meer vervuiling door afvalstoffen;
• minder ruimte voor de natuur.
Het grote verbruik van (tropisch) hardhout leidt tot ontbossing.

Gevolgen van ontbossing zijn:
• planten- en diersoorten worden bedreigd met uitsterven;
• meer hevige modderstromen en aardverschuivingen.

Afvalstoffen vervuilen lucht, water en bodem.
Gevolgen van luchtverontreiniging zijn:
• aantasting van de gezondheid (bijvoorbeeld door fijnstof);
• klimaatverandering (bijvoorbeeld door verbrandingsgassen, CO2).
De klimaatverandering is merkbaar aan:
• extremere weersomstandigheden;
• de stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde;
• de stijging van de zeespiegel.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 3 Kosten en baten

Soorten milieukosten zijn:
• bedrijfskosten (ten laste van een bedrijf);
• maatschappelijke kosten (ten laste van de samenleving).

Bij milieuvriendelijke productie zijn:
• de bedrijfskosten doorgaans hoger dan gemiddeld;
• de maatschappelijke kosten (negatieve externe effecten) laag;
• de maatschappelijke baten (positieve externe effecten) hoog.

Bedrijven zullen liever milieuonvriendelijk produceren 
vanwege:
• de lage bedrijfskosten;
• de lage prijs van de producten;
• de sterke concurrentiepositie door de lage prijs.
Maatschappelijke kosten:
• zijn deels niet in geld uit te drukken;
• ontstaan soms lange tijd na de productie.

Bij het langdurig opslaan van afvalstoffen:
• bestaat het risico van hoge maatschappelijke kosten;
• betalen de mensen in de toekomst voor de vervuiling van nu.
Het voorkomen van milieuschade is goedkoper dan het herstellen van de schade achteraf.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 4 Duurzaam produceren

Tijdens een productieproces:
• worden grondstoffen verbruikt;
• ontstaan eindproducten;
• ontstaat afval.

Bij duurzame productie:
• wordt zuinig omgegaan met grondstoffen;
• komen geen schadelijke stoffen in het milieu;
• geven de eindproducten geen milieuproblemen.

Biologische productie is een voorbeeld van 
duurzame productie.
Kenmerken van biologische productie:
• milieu- en diervriendelijk;
• geen gebruik van kunstmest;
• geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen.
De overheid stimuleert duurzame productie met:
• milieuheffingen;
• milieusubsidies.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 5 Milieuvriendelijk consumeren
Consumenten kunnen milieuvervuiling beperken door:
• duurzaam geproduceerde producten te kopen (bijv. groene stroom);
• minder afval te produceren;
• minder grondstoffen te verbruiken.

Consumenten zorgen voor minder afval en beperken het verbruik van grondstoffen door:
• afval gescheiden in te leveren (dan is recycling mogelijk);
• het hergebruik van producten.

Milieugroepen:
• bestrijden de schade aan het milieu;
• beïnvloeden het koopgedrag van de consumenten;
• willen meer milieumaatregelen van de overheid.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Paragraaf 6 Milieumaatregelen
De overheid:
• stelt regels vast die de milieuvervuiling beperken;
• verplicht producenten om milieuvriendelijke investeringen te doen;
• geeft milieusubsidies op milieuvriendelijke producten;
• vraagt milieuheffingen op milieuonvriendelijke producten;
• geeft voorlichting over milieuvriendelijk gedrag;
• probeert afspraken te maken met andere landen over milieuregels.

Internationale samenwerking tussen overheden is nodig omdat:
• landen last hebben van elkaars afvalwater (vuil water) en van elkaars vuile lucht;
• bedrijven last hebben van oneerlijke concurrentie als de milieuregels per land verschillen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is concurrentiepositie?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is maatschappelijke baten?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is milieuheffing?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


A
1 - 2 - 3 - 4 - 5
B
1 - 2 - 3 - 4 - 5
C
1 - 3 - 4 - 2 - 5
D
1 - 4 - 2 - 3 - 5

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mevrouw Van Gulden heeft gelezen dat de koelkastfabrikanten voor het maken van energiezuinige apparaten géén subsidie krijgen.
Om dit nieuwe type koelkasten te maken, moeten de fabrikanten wél investeringen doen. Hierover ontstaat in de klas een discussie:
Rob zegt: ‘Die fabrikanten moeten toch die energiezuinige koelkasten maken, want ook al zijn ze misschien wat duurder, de consument koopt ze toch wel.’
Leila zegt: ‘Als die fabrikanten geen subsidie krijgen, kunnen ze beter dat nieuwe type koelkasten niet maken, want daar maken ze nooit winst op.’
Met wie ben jij het eens: met Rob of met Leila? Geef een argument voor het standpunt dat je kiest.

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Thomas is het daar wel mee eens, maar hij denkt dat meer productie ook kan leiden tot meer consumptie. Bekijk de volgende stappen:
1. minder aanbod van producten
2. meer aanbod van producten
3. lagere prijzen
4. hogere prijzen
In welk antwoord staan de stappen in een zodanige volgorde dat een logische gedachtegang ontstaat?
A
Meer productie > 1 > 3 > meer consumptie
B
Meer productie > 2 > 3 > meer consumptie
C
Meer productie > 1 > 4 > meer consumptie
D
Meer productie > 2 > 4 > meer consumptie

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dilek vindt het prettig als je alles kunt kopen wat je maar wilt. Volgens Thomas krijg je dan wel een afvalprobleem. Fabrikanten willen zich volgens hem niet bezighouden met het afvalprobleem, want dat gaat ten koste van de winst. De winst gaat dalen als de fabrikanten het afval gaan verwerken. Bekijk de volgende stappen:
1. de consument kiest voor een ander product
2. meer kosten voor fabrikanten
3. prijsstijging van het betreffende product
Op welke regel staan de stappen in een zodanige volgorde dat de mening van Thomas logisch wordt weergegeven?
A
Fabrikanten verwerken het afval > 1 > 3 > 2 > de winst gaat dalen
B
Fabrikanten verwerken het afval > 2 > 1 > 3 > de winst gaat dalen
C
Fabrikanten verwerken het afval > 2 > 3 > 1 > de winst gaat dalen
D
Fabrikanten verwerken het afval > 3 > 2 > 1 > de winst gaat dalen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De overheid wil dat de fabriek het opruimen van het schadelijke asbest betaalt. De directie wil de kosten van het opruimen niet betalen.
Er worden verschillende argumenten gebruikt. Hieronder zie je twee argumenten. Wie gebruikt de argumenten?
1. ‘We moeten hier het principe hanteren: de vervuiler betaalt.'
2. 'De belastingbetaler mag hier niet voor opdraaien.’

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande kenmerken horen bij economische krimp?
A
Nieuwe producten ontwikkelen
B
Oorlog
C
Faillissement meerdere bedrijven
D
Meer export

Slide 19 - Quizvraag

meer import
Noem een maatregel waardoor de overheid de CO2-uitstoot kan verminderen?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies