Elektra 3 par 4.2

Vermogen en typeplaatje
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vermogen en typeplaatje

Slide 1 - Tekstslide

Kennen en Kunnen
  • Wat is het vermogen?
  • Berekenen van vermogen.
  • Lezen van een typeplaatje.



Slide 2 - Tekstslide

Wat moet je kennen en Kunnen
  • Wat is een parallelschakeling en een serieschakeling.
  • Bereken de stroomsterkte bij een parallelschakeling.
  • Wat is een stroombron.
  • Wat is de weerstand.
  • Bereken de weerstand



Slide 3 - Tekstslide

Het vermogen

Het vermogen is de hoeveelheid energie die je in één seconde gebruikt.

Bij een elektrisch apparaat hangt dit af van twee dingen:

  1. De spanning (hoe sneller de elektronen bewegen des te groter de energie is)
  2. De stroomsterkte (hoe meer elektronen er per seconde bewegen des te groter de energie is)

Dit kun je berekenen met de volgende formule:

P  = U x I 

Slide 4 - Tekstslide

Type plaatje

Op ieder apparaat staat een typeplaatje.

Hierop staat vermeld hoeveel volt - watt - etc. nodig is of wordt geleverd.


Ook staat vermeld hoe het apparaat veilig wordt gebruikt en welke instanties dit apparaat hebben gekeurd.


Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het symbool voor (elektrische)spanning
A
U
B
I
C
P
D
R

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het symbool voor (elektrisch)vermogen
A
U
B
I
C
P
D
R

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het symbool voor (elektrische)stroom(sterkte)
A
U
B
I
C
P
D
R

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de eenheid van spanning
A
Volt
B
Ampère
C
Watt
D
Ohm

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de eenheid van (elektrische) vermogen
A
Volt
B
Ampère
C
Watt
D
Ohm

Slide 11 - Quizvraag

(Niet uit tabel 6)
Hoe groot is de netspanning
A
12 V
B
1,5 V
C
230 V
D
Het wisselt want het is wisselspanning

Slide 12 - Quizvraag

Bepaal het vermogen
uit het volgende
typeplaatje.
A
91490443900
B
230 V
C
50 Hz
D
2200 W

Slide 13 - Quizvraag

Bereken het vermogen van een waterkoker die 15 A aan stroom nodig heeft. (bedenk zelf de spanning)
(gebruik je rekenmachine)
A
230 V
B
3450 W
C
15,33 W
D
15 A

Slide 14 - Quizvraag

Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
A
250 000 kW
B
0,250 kW
C
2,5 kW
D
25 kW

Slide 15 - Quizvraag

Bereken het totale vermogen van alle lampen in dit lokaal. Het vermogen van een tl is 28 W.
Geef je antwoord in kiloWatt
Je noteert: .... kW

Slide 16 - Open vraag

Berekening.

Bij de berekening moet je antwoord geven in 4 stappen (bij een examen worden deze stappen gecontroleerd en daarvoor krijg je deelpunten).

  1. De formule
  2. De vraag en de gegevens (in de juisteenheid)
  3. De som (invullen van de formule)
  4. Het antwoord in een antwoord zin ( Symbool = getal met eenheid)


Kijk naar het voorbeeld

Slide 17 - Tekstslide

Welke formule gebruik je om het vermogen uit te rekenen?

Slide 18 - Woordweb

Antwoord op de vragen die je moet uitreken

Slide 19 - Woordweb

Ga de volgende opdracht maken

Bereken het vermogen van een kachel die werkt op het lichtnet met een stroomsterkte van 11000 mA.


Bereken de stroomsterkte van een kookplaat die op krachtstroom werkt (0,4 kV) en een vermogen levert van 2200 W.


Maak een schakelschema van 3 weerstanden die in serie staan geschakeld, ook zijn er een ampere meter en een voltmeter opgenomen. De voltmeter meet de spanning over 2 weerstanden.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video