Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Kennistoets Unité 4
Vocabulaire
1 / 42
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Mentorles
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
In deze les zitten
42 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Vocabulaire
Slide 1 - Tekstslide
De neus
A
Le bras
B
Le nez
C
Les dents
D
La main
Slide 2 - Quizvraag
Gratter
A
Breken
B
Hoesten
C
Gaan slapen
D
Krabben
Slide 3 - Quizvraag
A
Le coude
B
La bouche
C
Le bouton
D
La pommade
Slide 4 - Quizvraag
De breuk
A
La fracture
B
La cheville
C
Le pansement
D
L 'ordonnance
Slide 5 - Quizvraag
Le doigt de pied
A
De teen
B
De vinger
C
De zonnesteek
D
Het lichaam
Slide 6 - Quizvraag
De knie
A
La chute
B
Le sang
C
La degré
D
Le genou
Slide 7 - Quizvraag
Se moquer de
A
Antwoord geven op
B
Uitlachen
C
Belachelijk
D
Zich concentreren
Slide 8 - Quizvraag
Bang zijn voor
A
Avoir mal a
B
Vomir
C
Polluer
D
Avoir peur de
Slide 9 - Quizvraag
Grossir
A
Niezen
B
Duren
C
Dik worden
D
Hoesten
Slide 10 - Quizvraag
Guerir
A
Verlichten
B
Duren
C
Zich zorgen maken
D
Genezen
Slide 11 - Quizvraag
Voorschrijven
A
Prescrire
B
Durer
C
Tousser
D
Froid
Slide 12 - Quizvraag
De faalangst
A
Tout de suite
B
La peur de l'échec
C
La piqure d'insecte
D
la cuillère
Slide 13 - Quizvraag
A
Le mal de gorge
B
Le comprimé
C
Se faire mal
D
La mal toussé
Slide 14 - Quizvraag
Bloeden
A
Soulager
B
Saigner
C
La blessure
D
La douleur
Slide 15 - Quizvraag
Nogal koud
A
Degré plus haut
B
Peux propre
C
Tomber malade
D
Plutôt froid
Slide 16 - Quizvraag
Vous avez un médicament contre le mal de ventre?
A
Heeft u de medicatie laten controleren?
B
Neem twee keer per dag een tabletje?
C
Heeft u een medicijn tegen buikpijn?
D
Heeft u een middel tegen koorts?
Slide 17 - Quizvraag
Depuis quant est-ce que tu es malade?
A
J'ai saigné pendant sept jours.
B
J'ai mal à la gorge.
C
Je suis malade depuis trois jours.
D
Je suis en forme toute l'année.
Slide 18 - Quizvraag
L'prétexte
A
Het excuus
B
Het tabletje
C
De context
D
De afwezigheid
Slide 19 - Quizvraag
Également
A
Nogal
B
Schoon
C
Eveneens
D
Vervuild
Slide 20 - Quizvraag
éternuer
A
Hoesten
B
Zich stoten
C
Iemand verontschuldigen
D
Niezen
Slide 21 - Quizvraag
J'ai attrapé un rhume
A
Ik geloof dat ik griep heb.
B
Ik heb mijn hoofd gestoten.
C
Ik heb erge koorts.
D
Ik heb kougevat.
Slide 22 - Quizvraag
Ik weet nog niet of ik zal komen.
A
Je crois que j'ai la grippe.
B
Je ne sais pas encore si je vais venir.
C
Je me suis cogné la tête
D
Je ne sais pas que j'ai la grippe.
Slide 23 - Quizvraag
Voulez vous coucher avec moi se soir?
Was een pophit.
Wat betekend se coucher?
A
Dik worden
B
Zich zorgen maken
C
Gaan slapen
D
Zich voelen
Slide 24 - Quizvraag
Grammaire
Slide 25 - Tekstslide
Avoir mal à + lidwoord
à + le = au
à + la = à la
à + l' = à l'
à + les = aux
Slide 26 - Tekstslide
WIj hebben pijn aan onze tanden
A
Nous avons mal à les dents
B
Nous ai mal à les dents
C
Nous avons mal aux dents
D
Nous avons mal au dents
Slide 27 - Quizvraag
Hij heeft hoofdpijn
(la tête)
Slide 28 - Open vraag
Jij hebt oorpijn.
l'oreille
Slide 29 - Open vraag
Een wederkerend werkwoord heeft een wederkerend voornaamwoord.
Se laver = zich wassen.
A
Slide 30 - Quizvraag
Een wederkerend werkwoord heeft een wederkerend voornaamwoord.
Se laver = zich wassen.
Je me
Tu te
Il se / elle se / on se
Nous nous / Vous vous
Ils se / Elles se
Slide 31 - Tekstslide
Ik brand mijn vinger.
Branden = se bruler
le doigt = de vinger
A
Je me suis brulé mon doigt.
B
Je me brule le doigt.
C
Je te bruler le doigt
D
je se brule le doigt
Slide 32 - Quizvraag
Wij kleden ons aan.
Aankleden = s'habiller
A
Nous se habillons
B
Nous se habillé
C
Nous nous habillé
D
Nous nous habillons.
Slide 33 - Quizvraag
Zij vergist zich.
Vergissen = tromper
Slide 34 - Open vraag
Jij maakt je op.
Opmaken = se maquiller
Slide 35 - Open vraag
Voltooid.
Zij hebben mij uitgelachen.
Uitlachen = se moquér de
Slide 36 - Open vraag
Regelmatige werkwoorden op
-re
Je stam+s
Tu stam+s
Il stam / Elle stam / On stam
Nous stam + ons
Vous stam + ez
(( STAM = - RE ))
Ils stam+ent / Elles stam+ent
Slide 37 - Tekstslide
Jullie wachten op meneer Killian
A
Vous attendrez de monsieur Killian
B
Vous attendez de monsieur Killian
C
Vous attendons de monsieur Killian
D
Vous attendre de monsieur Killian
Slide 38 - Quizvraag
Jij verliest niet.
A
Tu ne perds pas.
B
Tu ne perdres pas.
C
Tu ne perdre pas.
D
Tu ne perdé pas.
Slide 39 - Quizvraag
Hoort U het geluid?
A
Vous entendez le bruit?
B
Vous entendrez le bruit?
C
Vous entendres le bruit?
D
Vous entendre le bruit?
Slide 40 - Quizvraag
Ze hebben de wedstrijd verloren.
Verliezen = Perdre
de wedstrijd = le match
Slide 41 - Open vraag
Et le gagnant est...
Slide 42 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Unité 4 - Apprendre 5 et 10
Maart 2024
- Les met
17 slides
Frans
Basisschool
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Unité 4
Mei 2019
- Les met
22 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Leçon 18: wederkerende werkwoorden
April 2022
- Les met
18 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
3V - het wederkerend werkwoord
September 2020
- Les met
17 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
10.3 LSJ-2 U4 - Wederkerende werkwoorden
December 2023
- Les met
37 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
10.3 LSJ-2 U4 - Wederkerende werkwoorden
Mei 2023
- Les met
30 slides
Frans
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Wederkerend werkwoord 3+4hv
September 2024
- Les met
35 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3,4
H2: révision des verbes pronominaux
Maart 2022
- Les met
20 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2