Begrippen Economie-examen: van alles wat!

Begrippen Economie-examen
Let op: dit zijn niet alle begrippen 
die je moet kennen!!!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Begrippen Economie-examen
Let op: dit zijn niet alle begrippen 
die je moet kennen!!!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies uit import of export voo voor
export
import
De kaasfabriek uit NL verkoopt kaas aan een Duits bedrijf.
Een vakantieganger uit NL gaat naar Oostenrijk om te skiën
Albert Heijn koopt sperziebonen uit Egypte
Een Duitser huurt een hotelkamer in Egmond aan Zee

Slide 3 - Sleepvraag

3 goed = 2 punten
2 goed = 1 punt
1 goed = 0 punten
Aandelen zeer beperkt te koop
Niet op winst gericht
Eén eigenaar, soms personeel
Eén persoon is eigenaar/leiding
Meerdere eigenaren/samen de leiding
Aandelen zijn vrij verhandelbaar
Eenmanszaak
ZZP
VOF
BV
NV
Stichting

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noord-Limburg heeft minder werk
De toename van automatisering zorgt voor werkloosheid
De ijssalon is in de winter gesloten
Door de coronacrisis is er minder vraag naar producten, dus minder arbeid nodig
John is net klaar met z'n opleiding en zoekt werk
Structureel
Conjunctureel
Frictie
Seizoens
Regionaal

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De nominale loonstijging is 4%.
De inflatie is 5,5%.
Hoeveel is de reële loonstijging?
A
4%
B
5,5%
C
4% - 5,5% = -1,5%
D
5,5% - 4% = 1,5%

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

PRIMAIR
SECUNDAIR
Plaats de behoeften in de bijbehorende vakken.
Primaire behoeften
Secundaire behoeften
Water
Netflix
Vakantie
Onderwijs
Tuinkabouter
Bed
Brood
Agenda
Appels

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor een consumptief krediet heb je bij de banken keuze uit verschillende kredietvormen.
Welke van de onderstaande kredietvormen is geen kredietvorm voor een consumptief krediet?
A
Persoonlijke lening
B
Hypotheek
C
Salariskrediet
D
Doorlopend krediet

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Omzet = ?
A
afzet x inkoopprijs
B
afzet x Verkoopprijs
C
inkoopprijs x verkoopprijs
D
verkoopprijs x verkoopopbrengsten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Van wie komt de vraag naar arbeid?
A
De beroepsbevolking
B
De werklozen
C
De werknemers
D
De werkgevers

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

arbeidskrachten
werkgelegenheid 
arbeidsplaatsen 
werkgevers
beroepsbevolking
werknemers
vacatures
werkzoekende
Aanbod van arbeid
Vraag naar arbeid

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de woorden naar de juiste plek in de tekst en controleer je antwoord.

Vraag en aanbod samenvatting

Voor het aanbod van een product geldt: Als de prijs van een product stijgt, zal het aanbod van het product _______.

Van een product waarvan de prijs wordt bepaald door vraag en aanbod is de (ver)koopprijs de _______.
toenemen
evenwichtsprijs
producenten
afnemen
concurrentie
Consumenten

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

contingentering
invoerrechten
exportsubsidie
proctectionisme
handelsbelemmeringen
Importheffing
importquotum
producten worden door belasting duurder, hierdoor kunnen Nederlandse bedrijven concurreren met buitenlandse bedrijven.
Buitenlandse bedrijven mogen maar een bepaalde hoeveelheid per jaar invoeren.
Bedrijven krijgen subsidie van de eigen overheid om prijzen van hun eigen producten lager te houden en zo beter te concurreren.

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leent € 1500 met een persoonlijke lening.
Je betaalt 36 maanden lang € 55.
Hoe bereken je de kredietkosten?
A
36 x €55 = €1980
B
Niks berekenen: €55
C
36 x €55 = €1980 €1980 - €1500 = €480,-
D
€1500 : 36 = €41,67

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke beloning hoort bij welke productiefactor? 
Sleep de beloningen naar het juiste vak.
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemer- schap
Loon
Huur
Pacht
Winst
Productiemiddelen zoals machines of een gebouw
Mensen die het werk uitvoeren
Grond en grondstoffen
Een eigenaar die het bedrijf begint

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plaats de vier marktvormen in volgorde van veel concurrentie op de markt tot weinig tot geen concurrentie op de markt.
Oligopolie
Monopolie
Volkomen concurrentie
Monopolistische concurrentie

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Abstracte markt
Concrete markt

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Collectieve sector 
Particuliere sector 

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep naar de juiste sector
Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector
Quartaire sector
Schilder
Vakkenvuller
Docent
Visser
Boer
Accountant
Dokter

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke voordelen heeft een NV en een BV boven een eenmanszaak? Kies de juiste uitspraken







Voordeel
Geen voordeel
Zij hoeven hun balans en resultatenrekening niet openbaar te maken
Alle winst is voor de directie van de zaak
De directie is niet hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de zaak
Ze kunnen meer en gemakkelijker krediet krijgen bij een bank
Ze kunnen sneller beslissingen nemen

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De EU heeft een 'interne markt', d.w.z.
binnen de EU is er sprake van
vrij verkeer van ...
A
goederen en diensten
B
personen
C
kapitaal
D
bedrijven

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies