V3A en B H2 formatieve toets §1 t/m 3
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
de vraaglijn laat zien hoeveel er bij iedere prijs van een product wordt aangeboden
A
de stelling is juist
B
de stelling is onjuist
Slide 6 - Quizvraag
de vraaglijn is een dalende functie: als de prijs stijgt wordt er meer gevraagd
A
de stelling is juist
B
de stelling is onjuist
Slide 7 - Quizvraag
de aanbodlijn laat zien hoeveel er bij iedere prijs van een product wordt aangeboden
A
de stelling is juist
B
de stelling is onjuist
Slide 8 - Quizvraag
de aanbodlijn is een stijgende functie: als de prijs stijgt wordt er meer aangeboden
A
de stelling is juist
B
de stelling is onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Bereken bij p =2
Qv en Qa
Qv en Qa
A
Qv > Qa dus een vraagoverschot
B
Qv>Qa dus een aanbodoverschot
C
Qv < Qa dus een vraagoverschot
D
Qv < Qa dus een aanbodoverschot
Slide 10 - Quizvraag
Bereken de evenwichtsprijs en hoeveelheid
A
p=12
q = 80
B
p= 9,33
q= 266,6
C
p = 4
q= 160
D
p= 28
q = 640
Slide 11 - Quizvraag
de prijs stijgt.
Hierdoor krijg je
(er zijn meerdere antwoorden goed)
Hierdoor krijg je
(er zijn meerdere antwoorden goed)
A
een verschuiving van de vraagfunctie
B
een verschuiving over de vraagfunctie
C
een verschuiving van de aanbodfunctie
D
een verschuiving over de aanbodfunctie
Slide 12 - Quizvraag
Het aantal vragers neemt toe.
Hierdoor krijg je
Hierdoor krijg je
A
een verschuiving van de vraagfunctie
B
een verschuiving over de vraagfunctie
C
een verschuiving van de aanbodfunctie
D
een verschuiving over de aanbodfunctie
Slide 13 - Quizvraag
Het aantal aanbieders neemt toe.
Hierdoor krijg je
Hierdoor krijg je
A
een verschuiving van de vraagfunctie
B
een verschuiving over de vraagfunctie
C
een verschuiving van de aanbodfunctie
D
een verschuiving over de aanbodfunctie
Slide 14 - Quizvraag
als er niets wordt geproduceerd zijn de totale variabele kosten
A
€3,-
B
kun je niet uitrekenen
C
€0,-
D
€30.003,-
Slide 15 - Quizvraag
als er niets wordt geproduceerd zijn de totale vaste kosten
A
Kun je niet uitrekenen
B
€30.000
C
€30.003
D
€0
Slide 16 - Quizvraag
Hoe groot is de totale winst als er
10.000 stenen worden verkocht
10.000 stenen worden verkocht
A
€0
B
€60.000
C
€10.000
D
€30.000
Slide 17 - Quizvraag
Hoeveel stenen moet je verkopen voor een winst van €30.000
A
40.000
B
20.000
C
10.000
D
15.000
Slide 18 - Quizvraag
Als de productie stijgt
(er zijn meerdere antwoorden goed)
(er zijn meerdere antwoorden goed)
A
dalen de gemiddelde variabele kosten
B
dalen de gemiddelde constante kosten
C
dalen de gemiddelde totale kosten
D
blijven de gemiddelde variabele kosten gelijk
