De macht van de Republiek was in handen van de Staten-Generaal.
De landsadvocaat (raadspensionaris) was de belangrijkste bestuurder van de Republiek: hij zorgde voor de agenda van de vergadering en bereidde besluiten (wetten) voor.
De gewesten mochten in het binnenland alles zelf bepalen. Voor buitenlandse zaken moesten ze naar de Staten-Generaal.