unit 4 lesson 5

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

• New: if/when
• homework 4.5

So unit 4 : 18 februari! Leren alle woorden van hoofdstuk 4

Planning

lesdoel

Je weet het verschil tussen if / when.

Je weet wanneer je if moet gebruiken.

Je weet wanneer je when moet gebruiken.

If / When

IF

Het betekent als, mits, op voorwaarde dat  en of (niet zeker dat iets gaat gebeuren)

If I win the lottery, I will buy a boat. 

If  the weather is nice, I will go to the beach.

When

Je gebruikt when voor situaties waarvan je zeker bent dat ze zullen gaan gebeuren. Het betekent wanneer of toen. (zeker dat iets gaat gebeuren)

When I get home, I won't do my homework

(If/When) she came home I was watching TV.

1. When
2. If

But what (if/when) we get caught?

1. if
2. when

(If/when) I am late, don't wait for me

1. If
2. When

You’ll understand what I mean (if/when) you’re older.

1. if
2. when

I'll do it (if/when) I get home.

1. if
2. when

(If/when) I win the lottery I will buy a new car.

1. if
2. when

Homework

Maandag 10 feb. 

 Blz. 43: Maken 2,3,5,6,7,8 

Done?

Reading Exercise - worksheet 

Study blz. 56 t/m 63 

 So unit 4 18 februari