1. Ruby en Joop zijn op de middelbare school.
2. Luister naar de dialoog.
3. Is het een stad of een dorp?
4. In de wijk is een voetbalveld.
5. Ik hou van voetbal.
6. Wie is dat?
7. Ik zit in de brugklas.
8. De middelbare school is op 10 minuten afstand.