H3 Recap grammar theme 3 & 4

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Dit wil ik voorkomen... 

(bij mij en bij jullie)

Recap grammar theme 3 & 4

• relative clauses
• passive voice
• both, (n)either, all, each, every, none
• past simple - present perfect
• present simple - present continuous
• object & infinitive (with or without 'to')

Grammar 7

Relative clauses 

(who, which, that, whom, whose)

Relative pronouns

• Bij personen gebruik je who of that.
• Na een voorzetsel (of/to) gebruik je whom in plaats van who.
• Whose = wiens/van wie
• Bij dingen gebruik je which of that.
• Als het onderwerp in the hoofdzin niet hetzelfde is als het onderwerp in de bijzin mag je who, which of that weglaten.
• Bijzin tussen komma's? Dan gebruik je who of which, geen that.

Let op bij de toets: schrijf alle mogelijkheden op!

Grammar 8

Passive voice (lijdende vorm)

Make a Passive: Step by Step

1. Zoek het lijdend voorwerp in de zin.
   
2. Zet voorop in de nieuwe zin.
   
3. Zoek het werkwoordelijk gezegde.
   
4. Bepaal de tijd van het ww gezegde.
   
5. Zet om naar de passive (vorm van to be + vd)
   
6. Herschrijf de zin.
   

Example: Tim has eaten Frank’s hotdog.

                     Frank’s hotdog has been eaten (by Tim).

Which time? Active -> passive

	Past	Present	Future
Simple	I wrote a book A book was written	I write a book A book is written	I will write a book A book will be written
Perfect	I had written a book A book had been written	I have written a book A book has been written	I will have written a book A book will have been written
Continuous	I was writing a book A book was being written	I am writing a book A book is being written	I will be writing a book A book will be being written

Make a passive:
I opened all the windows in the kitchen.

Make a passive:
Who will win the World Cup in 2022?

Make a passive:
He is selling the stolen televisions.

Make a passive
The witnesses described the same person.

Grammar 9

Both, either, neither, all, each, every, none

Both, either en neither

• Je gebruikt both, either en neither als je het hebt over twee personen, dieren of dingen.
  
• Je kiest voor both (beide) als het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in het meervoud staat, bijvoorbeeld “Both cakes are delicious.”
  
• Als het zelfstandig naamwoord in het enkelvoud staat, dan gebruik je neither of either. Either betekent “een van beide” en neither betekent “geen van beide”. 
  

Each

• Each kun je gebruiken als je twee of meer personen, dieren of dingen hebt. Hij staat altijd vlak voor het zelfstandig naamwoord. Als je each gebruikt, dan leg je de nadruk op de individuele dingen. Je kunt bijvoorbeeld zeggen “Each year, fewer people move to the Netherlands.”
  

All, every and none

• Je gebruikt all, every of none als het om meer dan twee personen, mensen of dingen gaat. All betekent “alle”, every betekent “iedere” en none betekent “geen/niet een”. Als je every gebruikt, dan kun je vaak ook each gebruiken. Bij every leg je dan meer nadruk op het geheel en bij each op de individuele dingen.

Example: All his clothes were on the floor. 

Every book that he wrote her was about her. 

None of the recipes were good enough

......Ellie and Nicolas wanted to sit in the front

1. Either
2. Neither
3. Both
4. None

We passed......our courses

1. neither
2. each
3. every
4. all

You must believe.....story; they are both ridiculous

1. each
2. neither
3. both
4. all

.....time I have to go outside, it's raining.

1. Each
2. None
3. All
4. Every

.....of us wanted to go first.

1. Both
2. None
3. Neither
4. All

Grammar 10

Present perfect vs past simple

Marc .... (play) the hobo when he was ten.

Miss Young .... (teach) biology for twenty years now.

I can't enter my house; I ....(lose) my keys.

The Sound of Music ....(be) my favourite film when I was young.

Grammar 11

Present simple vs present continuous

Present simple

Present Continuous

present simple & present continuous

It is too cold today, so she (walk) to school.

I always (give) two pounds to charity.

Watch that dog. It (do) a trick.

Why ... we always ...(go) to France in the summer?

Grammar 12

Object & infinitive

(met of zonder 'to')

Grammar 12 Object plus infinitive

Na ww die een WENS / BEVEL uitdrukken: ww + to

I told him to sit down.

Na let, make en ww die een waarneming met je zintuigen aangeven: ww - zonder 'to'.

Tom let me use his phone.

I'd advise you ....(study) hard for the test.

We saw the car ....(stop) at the traffic light.

Welk grammatica onderwerp moet je nog beter leren en oefenen? En hoe ga je dat doen?

Hoe ga je de woordjes leren?

Welk cijfer ga je halen voor de toets?

minder dan 5

tussen 5 en 7

hoger dan een 7

Now work/study for yourself

Hand in the Oefentoets Theme 3 & 4! 

Check/study:

Word Lists

Grammar exercises

All in Classroom

Good luck on your test!!

After the Christmas Break

(Very) Short presentation about a film

Skills test (Friday the 13th, January)

Oliver Twist project

Assignment in Classroom:

Watch one of these films (or more) during the Christmas Break (read the English subtitles)

And prepare a short pitch!

Enjoy your Christmas Break!