Lezen 1 Leesteksten verkennen

programma
Klas koppelen aan NuNederlands
Theorie 1.1  en 1.2

Huiswerk/leerpleinuren:
Instaptoets hoofdstuk Lez1
Opdrachten 1.1 (1 t/m 4 en 1.2 (1 t/m 4) en 1.3 (1 t/m 4)
TOETS LEZEN1:  8 april
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

programma
Klas koppelen aan NuNederlands
Theorie 1.1  en 1.2

Huiswerk/leerpleinuren:
Instaptoets hoofdstuk Lez1
Opdrachten 1.1 (1 t/m 4 en 1.2 (1 t/m 4) en 1.3 (1 t/m 4)
TOETS LEZEN1:  8 april

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerp

Slide 2 - Woordweb

Onderwerp van een tekst
Beschrijft in één woord of een paar woorden waar de hele tekst over gaat

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdgedachte
De kortst mogelijke samenvatting van een tekst.

Vaak één zin in een tekst, die aangeeft wat er over het onderwerp wordt gezegd.

Slide 4 - Tekstslide

Theorie (hoofdgedachte)
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
1. Onderwerp zoeken.
2. Wat is het belangrijkste wat er over het onderwerp gezegd wordt? Antwoord in één zin. 


Slide 5 - Tekstslide

Theorie (hoofdgedachte)

Waar kan de hoofdgedachte in de tekst staan?


- inleiding
- slot
(- titel)

Soms staat hij er letterlijk in, maar soms moet je de hoofdgedachte zelf formuleren

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de juiste vorm van het onderwerp?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van de hoofdgedachte?
A
Een volledige zin
B
Eén of een paar woorden
C
Een werkwoord
D
Slechts één woord

Slide 8 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding

Wat is het onderwerp?

Slide 9 - Tekstslide

Lees de tekst
Opdracht: Lees de tekst.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Antwoord

Hoofdgedachte: Het evenement Wild in the Streets wordt op 5 juli gehouden.

Slide 11 - Tekstslide

 1.2 Doel en publiek
Je weet wat een schrijver met en tekst wil bereiken en voor wie de tekst bedoeld is.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld
Twee teksten over onderwerp ‘honden’
1 Krantenbericht over hoeveel Nederlanders een hond hebben en welke rassen het meest populair zijn
doel: informeren
publiek: krantenlezers (breed publiek)
2 Folder van het asiel met het bericht om een hond uit het asiel te nemen
doel: overhalen
publiek: hondenliefhebbers of mensen die een pup kopen


Slide 13 - Tekstslide

Twee teksten met hetzelfde onderwerp kunnen totaal verschillen. Om het verschil te ontdekken kun je kijken naar:

Het doel van de schrijver
*wat wil de schrijver met de tekst bereiken?
Het publiek
*voor wie is de tekst bedoeld?


Slide 14 - Tekstslide

Veel voorkomende tekstdoelen zijn:
Informeren:     Nieuwsberichten, voorlichtingsfolders
Instrueren: recept, gebruiksaanwijzing
Overtuigen of betogen: internetforum, ingezonden brief
Overhalen: reclamefolder, uitnodiging

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Maken
Lezen 1
1.1 Onderwerp en hoofdgedachte
1.2 Doel en publiek

Slide 17 - Tekstslide

1.3 Betrouwbaarheid van een tekst
Feiten
Controleren waar de informatie vandaan komt
Precieze informatiebron terugvinden

Slide 18 - Tekstslide

Let bij twijfel op:
De informatiebron
De schrijver
Het doel
De datum

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeelden in de methode

Slide 20 - Tekstslide

Extra oefenen met Nieuwsbegrip

Slide 21 - Tekstslide