English lesson 1

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How was your weekend?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:
Wat is de present simple?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij gewoonten, feiten en tijdschema's.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
welke zin is present simple?
A
Lucy goes to London.
B
Lucy go to London.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
welke zin is present simple?
A
I walks to school.
B
He walks to school.
C

Slide 11 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present simple:
welke zin is present simple?
A
They dances everyday.
B
They dance everyday.

Slide 12 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:
Kies een voorbeeld van de present simple.
A
I was walking in the park.
B
I walked in the park.
C
I am walking there.
D
I walk every day.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
welke zin is present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

The Present Simple
Vragen maken in de present simple

Om een vraag te maken in de present simple, moet je het werkwoord do vooraan in de zin zetten.

 I like ice cream.    -->       Do I like ice cream?

Als het onderwerp he, she of it is, moet je does gebruiken. Kijk ook even wat er gebeurt met de +s in het andere werkwoord.

Bob plays football.   -->      Does Bob play football?


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The Present Simple
Vragen maken in de present simple

Kijk wat er gebeurt met het werkwoord van deze zin een vraag maakt:

                                 He plays video games every day.

                        Does he play video games every day?

De +s verdwijnt achter het werkwoord als doesn't in de zin komt. 


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The Present Simple
Ontkenningen maken in de present simple

Kijk wat er gebeurt met het werkwoord in deze zin als je de zin ontkennend maakt:

                                 He plays video games every day.

                        He doesn't play video games every day.

De +s verdwijnt achter het werkwoord als doesn't in de zin komt. Net als bij vragen maken in de simple present!


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin vragend.
Tom likes pizza.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin vragend.
Laura plays soccer every Friday.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de zin ontkennend
My cat likes cheese.
A
My cat don't like cheese
B
My cat doesn't like cheese
C
My cat doesn't likes cheese
D
My cat liken't cheese

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies