Woordenschat: Stijlfiguren 2HAVO

Taal
Cursus 4 Taal 
Paragraaf 2 Stijl
Stijlfiguren
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Taal
Cursus 4 Taal 
Paragraaf 2 Stijl
Stijlfiguren

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Lezen
Uitleg stijlfiguren
Oefenen
Online huiswerk stijlfiguren maken: Cursus 4 Taal par. 2 Stijl opdracht 2-3-4.

Slide 2 - Tekstslide

doel
  • Ik weet wat een stijlfiguur is
  • Ik kan de stijlfiguren: opsomming/opsomming in drieën/drieslag/climax/hyperbool/antithese beschrijven

Slide 3 - Tekstslide

Opsomming
United, Slavia Praag, Besiktas en AS Roma
Groen, geel, blauw, rood en zwart

Slide 4 - Tekstslide

Opsomming in driëen
Cola, water en thee
Jassen, broeken en truien

Slide 5 - Tekstslide

opsomming: drieslag
Een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen.
Bloed, zweet en tranen.
Veni, vidi, vici.
Heerlijk, helder, Heineken.

Slide 6 - Tekstslide

 climax
Een steeds sterker wordende reeks.
Goed, beter, best.
Hij voelde zich goed, nee geweldig, hij voelde zich fantastisch.

Slide 7 - Tekstslide

hyperbool
  • overdrijving :  We hebben ons kapot gelachen.

Slide 8 - Tekstslide

tegenstelling/antithese
  • Wij steunen elkaar door dik en dun.
  • De grootste ondernemer van de stad moest op de kleintjes letten.
  • Een grote mond, maar een klein hartje hebben.

Slide 9 - Tekstslide

Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
tegenstelling

Slide 10 - Quizvraag

De dierenarts kreeg het kleine dier met de grootste moeite in slaap.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement
D
tegenstelling

Slide 11 - Quizvraag

Wat ben jij een miezerig, vervelend, irritant, misselijk ventje.
A
tegenstelling
B
eufemisme
C
understatement
D
opsomming

Slide 12 - Quizvraag

In welke zin staat een climax?
A
fout, fout, fout
B
Eerst wandelde hij, toen ging hij over in een draf en uiteindelijk begon hij te sprinten.
C
Spreken is zilver, zwijgen is goud.
D
rust, reinheid, regelmaat

Slide 13 - Quizvraag

In welke zin staat een climax?
A
fout, fout, fout
B
Eerst wandelde hij, toen ging hij over in een draf en uiteindelijk begon hij te sprinten.
C
Spreken is zilver, zwijgen is goud.
D
rust, reinheid, regelmaat

Slide 14 - Quizvraag

Een climax is een
A
herhaling
B
opsomming in drieën
C
lange opsomming
D
opsomming die naar een hoogtepunt voert

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een drieslag?
A
fout, fout, fout
B
Eerst wandelde hij, toen ging hij over in een draf en uiteindelijk begon hij te sprinten.
C
Spreken is zilver, zwijgen is goud.
D
rust, reinheid, regelmaat

Slide 16 - Quizvraag

Welk van deze zijn hyperbool?
A
Die paar tellen duren een mensenleven.
B
Ik verveel me dood.
C
Je kamer is net een varkensstal.
D
Die directeur heeft wel een leuk salarisje.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is drieslag?
A
2 dingen opnoemen in een tekst
B
3 dingen achter elkaar opnoemen in een tekst
C
woorden achter elkaar
D
een tekst in 3 stukken verdelen

Slide 18 - Quizvraag

Welk van deze zijn hyperbool
A
Wat kun je doen met die ene paar tellen dat een mensenleven duurt
B
Ik verveel me dood
C
je kamer is net een varkensstal
D
Die directeur heeft wel een leuk salarisje

Slide 19 - Quizvraag

Hyperbool voor 'vallen'
A
neerstorten
B
uitglijden
C
struikelen

Slide 20 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een antithese?
A
Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
B
Scheen er maar een beetje licht!
C
Doen is weten!
D
Dit is een lange, maar dunne plank.

Slide 21 - Quizvraag

zelfstandig werken
Huiswerk: Maak online van Cursus 4 Taal-paragraaf 2 Stijl: Opdracht 2-3-4.

Slide 22 - Tekstslide