Financiële Rekenkunde week 5 les 1

Auto-opdracht
Verticaal zoeken oefenen (H25) 
H33 de vier tabbladen (tabblad calculatie gebruik je verticaal zoeken) 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Financiële RekenkundeHBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Auto-opdracht
Verticaal zoeken oefenen (H25) 
H33 de vier tabbladen (tabblad calculatie gebruik je verticaal zoeken) 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgaven H5
Opgave 8, 24 en 32

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 6
Annuïteiten

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les
6.1 Berekening van de annuïteit
6.2 Bepaling van het aflossingsplan
6.3 Het verband tussen de aflossingen
6.4 Berekening van de schuldrest
6.5 Afgeronde annuïteiten

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.1 Berekening van de annuïteit
Wanneer men een lening aangaat, moet hierover niet alleen rente worden betaald, maar de lening moet ook worden afgelost. Dit aflossen kan bijv. op de volgende manieren: 
  1. In één keer aan het einde van de looptijd
  2. Met jaarlijks gelijke bedragen (lineaire aflossing)
  3. Met behulp van annuïteiten

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.1 Berekening van de annuïteit
Annuïteit = waarbij de periodieke betalingen gelijk blijven. 

Bestaat uit: 
  • Aflossingsdeel 
  • Interestdeel

Eerst los je weinig af en betaal je veel rente, daarna andersom. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.1 Berekening van de annuïteit
Voorbeeld 6.1: Een lening van 10.000 euro wordt afgelost door middel van 4 gelijkblijvende jaarlijkse annuïteiten. De eerste annuïteit vervalt over 1 jaar. Men baseert zich op 6% interest per jaar. Bereken de annuïteit. 

Slide 7 - Tekstslide

n = 4
i = 6
pv = 10.000
pmt = ? --> -2.885,91
fv = 0
PMT = END
6.2 Bepaling van het aflossingsplan
Annuïteit
  • Aflossingsdeel = het verschil tussen de annuïteit en de interest. 
  • Interestdeel = wordt steeds berekend over de schuld aan het begin van het betreffende jaar. 

Zie tabel blz. 133 als voorbeeld. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.3 Het verband tussen de aflossingen
Zie tabel op blz. 133. 
  • De aflossingen stijgen jaarlijks met p%. Daardoor zijn de afzonderlijke aflossingen snel te berekenen door: 
  1. De aflossing uit het voorgaande jaar met (1 + i) te vermenigvuldigen, of 
  2. De aflossing uit het volgende jaar door (1 + i) te delen. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.3 Het verband tussen de aflossingen
Verband tussen de aflossingen: 
a3 = a2 * (1 + i) = a1 * (1 + i)^2 

a4 = a3 * (1 + i) = a2 * (1 + i)^2 = a1 * (1 + i)^3

Controleer in tabel op blz. 133! 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.3 Het verband tussen de aflossingen
Voorbeeld 6.2: Van een 8%-annuïteitenlening, groot 10.000 euro, is de derde aflossing 2.588,49 euro. 

Bereken de annuïteit en de looptijd. 

Slide 11 - Tekstslide

Annuïteit berekenen: 

Derde aflossing = 2.588,49. Je wilt de eerste aflossing weten, dus: 

2.588,49 / (1,08)^2 = 2.219,21 

De rente van jaar 1 = 8% van 10.000 = 800 euro 

De annuïteit = 2.219,21 + 800 = 3.019,21 

Looptijd uitrekenen: 

n = ? 4
i = 8
pv = 10.000
pmt = -3.019,21
fv = 0
pmt: END



6.4 Berekening van de schuldrest
Voorbeeld 6.4: Rob Vermeulen heeft 8 jaar geleden voor de financiering van zijn appartement een 9% hypothecaire annuïteitenlening gesloten van 100.000 euro met een looptijd van 30 jaar. Rob wil gaan verhuizen en vraagt zijn financieel adviseur hoe hoog zijn schuld nog is. 

Deze schuldrest gaan we op 3 manieren uitrekenen. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.4 Berekening van de schuldrest
Manier 1: de oorspronkelijke schuld verminderen met de aflossingsbestanddelen van de reeds betaalde annuïteiten. 
Eerst de annuïteit berekenen: 
n = 30
i = 9
pv = 100.000
pmt = ? -9.733,64
fv = 0
pmt: END


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.4 Berekening van de schuldrest
Manier 1: de oorspronkelijke schuld verminderen met de aflossingsbestanddelen van de reeds betaalde annuïteiten. 
Vervolgens de aflossing van jaar 1 berekenen: 

Rente jaar 1 = 9% van 100.000 = 9.000. 
Aflossing jaar 1 = 9.733,64 - 9.000 = 733,64

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.4 Berekening van de schuldrest
Manier 1: de oorspronkelijke schuld verminderen met de aflossingsbestanddelen van de reeds betaalde annuïteiten. 
Dan ga je uitrekenen wat je eindwaarde na 8 jaar is. 
n = 8
i = 9
pv = 0
pmt = -733,64
fv = ? 8.090,93
pmt: END

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.4 Berekening van de schuldrest
Manier 1: de oorspronkelijke schuld verminderen met de aflossingsbestanddelen van de reeds betaalde annuïteiten. 

Restwaarde schuld na 8 jaar = 100.000 - 8.090,93 = 91.909,07

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.4 Berekening van de schuldrest
Manier 2: kijken wat de contante waarde van de resterende termijnen is. 
n = 22 (want je hebt van de 30 al 8 betaald)
i = 9
pv = ? 91.909,12
pmt = -9.733,64
fv = 0
pmt: END


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.4 Berekening van de schuldrest
Manier 3: kijken wat de eindwaarde van de al betaalde termijnen is. 
n = 8
i = 9
pv = 100.000
pmt = -9.733,64
fv = ? 91.909,12
pmt: END


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.5 Afgeronde annuïteiten
Een annuïteit kan worden afgerond naar een 'mooi rond bedrag'. Aan het eind van de looptijd is dan niet alles afgelost. Dit resterende bedrag wordt dan verrekend met de laatste annuïteit. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.5 Afgeronde annuïteiten
Voorbeeld 6.5: Bij een lening van 10.000 euro tegen 8% per jaar, die met 4 jaarlijkse annuïteiten wordt afgelost, is de exacte annuïteit bepaald op 3.019,21 euro. Besloten wordt om dit bedrag af te ronden op 3.000 euro per jaar, en dat het restant verrekend wordt met de laatste annuïteit. 

Bereken het restant dat aan het eind van het 4e jaar moet worden verrekend. 

Slide 20 - Tekstslide

Het verschil tussen 3.019,21 en 3.000 = 19,21 per jaar. 

n = 4
i = 8
pv = 0
pmt = 19,21
fv = ? --> -86,56
pmt: END

Of: 

n = 4
i = 8
pv = 10.000
pmt = -3.000
fv = ? -86,56
pmt: END
Opgaven
Maken opgaven: 1 t/m 4, 6, 8, 10, 12 en 14

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies