Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Paragraaf 2.1 Sparen en beleggen
Week 43 (vanaf 24 oktober)
Pincode Hoofdstuk 2. Omgaan met geld
Sparen en beleggen
Heb je geld genoeg?
Ben jij verzekerd?
Heeft de overheid invloed?
1 / 25
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
In deze les zitten
25 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Week 43 (vanaf 24 oktober)
Pincode Hoofdstuk 2. Omgaan met geld
Sparen en beleggen
Heb je geld genoeg?
Ben jij verzekerd?
Heeft de overheid invloed?
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
H2. Omgaan met geld
Kleuren:
rood
ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje
ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen
ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw
ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen
Slide 2 - Tekstslide
Waarom zou je gaan sparen?
(of beleggen)
Slide 3 - Woordweb
Sparen
Sparen
🡪 je stelt je consumptie uit
Redenen om te sparen (= spaarmotieven):
Sparen voor een
doel
🡪
je wilt iets kopen waarvoor je nu nog niet genoeg geld hebt
Sparen voor de
zekerheid
🡪 geld voor onverwachte gebeurtenissen
Sparen voor
vermogen
🡪 je spaargeld levert inkomsten (rente) op waardoor je vermogen kan groeien
Slide 4 - Tekstslide
Rente
Rente
is de prijs van geld en wordt bepaald o.b.v. vraag (lenen) en aanbod (sparen).
De rente die je in euro's ontvangt, noem je
de
nominale rente
. De
reële rente
is de rente
gecorrigeerd voor de inflatie.
Slide 5 - Tekstslide
Rente
We onderscheiden 2 soorten rentes als je spaart:
Enkelvoudige
rente 🡪 rente na afloop van een jaar
Samengestelde
rente 🡪 rente over meerdere jaren (rente op rente)
Slide 6 - Tekstslide
Enkelvoudige rente
Je hebt € 2.500 op een spaardeposito met 3% rente. Hoeveel rente ontvang je na 1 jaar?
3% van € 2.500 × 1 = 3 / 100 × € 2.500 × 1 = € 75
en na 2 jaar?
3% van € 2.500 × 2 = 3 / 100 × € 2.500 × 2 = € 150
en na 5 maanden?
3% van € 2.500 × 5 ÷ 12 = 3 / 100 × € 2.500 × 5 / 12 = € 31,25
Slide 7 - Tekstslide
Samengestelde rente
Je hebt € 2.500 op een spaardeposito met 3% rente. Hoeveel rente ontvang je in het 1e jaar?
3% van € 2.500 × 1 = 3 / 100 × € 2.500 × 1 = € 75
en in het 2e jaar?
saldo na 1 jaar: € 2.500 + € 75 = € 2.575
rente in het 2e jaar: 3% van € 2.575 = 3 / 100 × € 2.575 = € 77,25
en in het 3e jaar?
saldo na 2 jaar: € 2.500 + € 75 + € 77,25 = € 2.652,25
rente in het 3e jaar: 3% van € 2.652,25 = 3 / 100 × € 2.652,25 = € 79,57
Slide 8 - Tekstslide
Samengestelde rente (eindsaldo)
Je hebt € 2.500 op je spaarrekening en ontvangt 3% rente. Wat is je spaarsaldo na 1 jaar?
spaarsaldo na jaar 1 = 1,03 × € 2.500 = 1,03^1 × € 2.500 = € 2.575
en na 2 jaar?
spaarsaldo na jaar 2 = 1,03 × 1,03 × € 2.500 = 1,03^2 × € 2.500 = € 2.652,25
en na 3 jaar?
spaarsaldo na jaar 3 = 1,03 × 1,03 × 1,03 × € 2.500 = 1,03^3 × € 2.500 = € 2.731,82
Slide 9 - Tekstslide
Spaarvormen
In de praktijk bestaan er 2
spaarvormen
:
gewone
spaarrekening
- geld is vrij opneembaar (geen vaste looptijd)
- variabele rente (samengestelde rente)
spaardeposito
- vaste looptijd (boeterente / opnamekosten bij toch geld opnemen)
- vaste rente (enkelvoudige rente jaarlijks uitgekeerd)
Wat is op dit moment het verschil in rente tussen beiden bij
LeasePlan Bank
?
Slide 10 - Tekstslide
Wat is op dit moment het verschil in rente tussen de gewone spaarrekening en een spaardeposito van 5 jaar bij LeasePlan Bank?
A
1%
B
1,15%
C
1,3%
D
1,5%
Slide 11 - Quizvraag
Slide 12 - Tekstslide
Als je spaart voor het geval je wasmachine kapot gaat, dan spaar je ...
A
zonder motief
B
met een doelmotief
C
met een zekerheidsmotief
D
met een vermogensmotief
Slide 13 - Quizvraag
Je rente op je spaarrekening is 3% en de inflatie is 6%. Wat is dan in jouw geval de reële rente?
A
-3%
B
-2,8%
C
2,8%
D
3%
Slide 14 - Quizvraag
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 2 jaar en 5 maanden met een enkelvoudige rente van 3%?
A
€ 72,50
B
€ 75
C
€ 77,50
D
€ 80
Slide 15 - Quizvraag
Je hebt € 1.000 op je spaarrekening staan. Hoeveel rente ontvang je in 3 jaar met een samengestelde rente van 3%?
A
€ 82,71
B
€ 87,43
C
€ 92,73
D
€ 95,85
Slide 16 - Quizvraag
Wat zijn de eigenschappen van een spaardeposito?
A
variabele rente en variabele looptijd
B
vaste rente en variabele looptijd
C
variabele rente en vast looptijd
D
vaste rente en vaste looptijd
Slide 17 - Quizvraag
Maakwerk voor de volgende keer
Paragraaf 2.1 Sparen of beleggen?
opgaven 1, 5, 7, 9, 10, 11, 13, 15 en 16
Slide 18 - Tekstslide
Opgave 10 (samengestelde rente)
Je stort € 2.500 op de bank. Het rentepercentage is 1,8% samengestelde rente.
a. Bereken hoeveel rente je ontvangt na 1 jaar.
1,8 / 100 × € 2.500 = € 45
b. Bereken het spaarsaldo na 5 jaar.
1,018 × 1,018 × 1,018 × 1,018 × 1,018 × € 2.500 = € 2.733,25
of 1,018
5
× € 2.500 = € 2.733,25
c. Bereken hoeveel rente je na 5 jaar in totaal hebt ontvangen.
(1,018 × 1,018 × 1,018 × 1,018 × 1,018 × € 2.500) – € 2.500 = € 233,25
of 1,018
5
× € 2.500 – € 2.500 = € 233,25
Slide 19 - Tekstslide
Leerdoelen
H2. Omgaan met geld
Kleuren:
rood
ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje
ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen
ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw
ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen
Slide 20 - Tekstslide
Beleggen
Beleggen is het investeren van geld in bijvoorbeeld aandelen of obligaties met het doel hieraan te verdienen. De opbrengst is onzeker.
In de praktijk bestaan er 2
beleggingsvormen
:
obligaties
- lenen van geld aan de overheid of een bedrijf
- rendement (opbrengst): rente en koerswinst (of verlies)
aandelen
- dan ben je aandeelhouder / (mede) eigenaar van een bedrijf
- rendement (opbrengst): dividend (winst) en koerswinst (of verlies)
Wat is op dit moment het verschil in rente tussen beiden bij LeasePlan Bank?
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Slide 23 - Tekstslide
Wat is een nadeel van beleggen (in obligaties en/of aandelen) ten opzichte van sparen?
A
je hebt kans op een hoger rendement
B
je loopt meer risico
C
je kunt er niet zomaar vanaf
D
beleggen heeft geen nadeel t.o.v. sparen
Slide 24 - Quizvraag
Maakwerk voor de volgende keer
Paragraaf 2.1 Sparen of beleggen?
opgaven 17, 18, 19 en 20
(opgaven 1, 5, 7, 9, 10, 11, 13, 15 en 16 zijn al af)
Slide 25 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Paragraaf 2.1 Sparen en beleggen
Oktober 2023
- Les met
23 slides
Economie
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3V Paragraaf 2.1 Sparen en beleggen (2 lessen)
Oktober 2023
- Les met
26 slides
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
2.2 Sparen of beleggen?
Augustus 2018
- Les met
44 slides
door
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
2.2 Sparen of beleggen?
Augustus 2018
- Les met
50 slides
door
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
Eieren voor je geld
3H Paragraaf 2.1 Sparen en beleggen (2 lessen)
Oktober 2023
- Les met
26 slides
Economie
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
Sparen
Januari 2019
- Les met
27 slides
door
Economie voor vmbo
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3,4
Economie voor vmbo
3.2 Wat levert sparen op?
Oktober 2018
- Les met
46 slides
door
Eieren voor je geld
Economie
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Eieren voor je geld
§2.2 Sparen of beleggen?
Mei 2024
- Les met
35 slides
Economie
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4