Veilig werken met stoffen - Les 3

4.3 VEILIG WERKEN MET STOFFEN
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

4.3 VEILIG WERKEN MET STOFFEN

Slide 1 - Tekstslide

TERUGBLIK 14.2
  • De fase is een van de eigenschappen waar je een stof aan kunt herkennen. Er zijn drie fasen: gasvormig, vloeibaar en vast.
  • De gasvormige fase duid je bij sommige stoffen aan als ‘gas’ en bij andere als ‘damp’. Damp gebruik je voor stoffen die onder gewone omstandigheden ook vloeibaar kunnen zijn. Gas gebruik je voor stoffen die onder normale omstandigheden alleen als gas voorkomen.
• Als je een vaste stof verwarmt, zal hij op een gegeven moment gaan smelten. De
temperatuur waarbij dat gebeurt, noem je het smeltpunt. De temperatuur verandert
niet meer als de stof aan het smelten is. De toegevoerde warmte wordt dan gebruikt
om de stof te laten smelten.
• Als je de vloeistof na het smelten weer afkoelt, begint hij op een gegeven moment te
stollen. De temperatuur is dan even hoog als tijdens het smelten. Het smeltpunt is dus
gelijk aan het stolpunt.
• Een stof kookt als er in de gehele vloeistof dampbellen ontstaan. De temperatuur waarop
een stof kookt, noem je het kookpunt. Zolang de stof kookt, blijft de temperatuur constant.

Slide 2 - Tekstslide

TERUGBLIK 14.2
De fase is een van de eigenschappen waar je een stof aan kunt herkennen. Er zijn drie
fasen: gasvormig, vloeibaar en vast.
• De gasvormige fase duid je bij sommige stoffen aan als ‘gas’ en bij andere als ‘damp’. Damp
gebruik je voor stoffen die onder gewone omstandigheden ook vloeibaar kunnen zijn. Gas
gebruik je voor stoffen die onder normale omstandigheden alleen als gas voorkomen.
• Als je een vaste stof verwarmt, zal hij op een gegeven moment gaan smelten. De
temperatuur waarbij dat gebeurt, noem je het smeltpunt. De temperatuur verandert
niet meer als de stof aan het smelten is. De toegevoerde warmte wordt dan gebruikt
om de stof te laten smelten.
• Als je de vloeistof na het smelten weer afkoelt, begint hij op een gegeven moment te
stollen. De temperatuur is dan even hoog als tijdens het smelten. Het smeltpunt is dus
gelijk aan het stolpunt.
• Een stof kookt als er in de gehele vloeistof dampbellen ontstaan. De temperatuur waarop
een stof kookt, noem je het kookpunt. Zolang de stof kookt, blijft de temperatuur constant.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
-je kunt verschillende gevaren beschrijven
- Je kunt informatie van etiketten en veiligheidskaarten halen
- Je kunt de pictogrammen beschrijven
- Hoe voorkom je lozing in het milieu 

Slide 4 - Tekstslide

Welk gevaren symbool wordt er uitgebeeld?
A
Ontvlambaar
B
Explosief
C
Corrosief
D
Giftig

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Etiketten

Slide 7 - Tekstslide

Welk gevarensymbool wordt er uitgebeeld?
A
Giftig
B
Kankerverwekkend
C
Ontvlambaar
D
Schadelijk

Slide 8 - Quizvraag

Concentratie
Bij een oplossing wordt er vermeld wat de concentratie is. 
Je hebt een fles azijnzuur van 1 L en hiervan is 10 % zuivere azijnzuur ( 100ml/1000ml).
Hoe hoger de concentratie, hoe gevaarlijker de stof.

Slide 9 - Tekstslide

Welk gevarensymbool wordt er uitgebeeld?
A
Kankerverwekkend
B
Schadelijk
C
Ontvlambaar
D
Schadelijk voor het milieu

Slide 10 - Quizvraag

Milieu bewust
Veel stoffen mag je niet zomaar weggooien.
Dit moet in een speciale afvalbak (kca).
Of de stof wordt verdund.

Slide 11 - Tekstslide

Gevarensymbolen. Sleep de beschrijving naar het juiste symbool
Ontvlambare stoffen
Explosieve stoffen
Schadelijke/ irriterende stoffen

Bijtende stoffen
Giftige stoffen

Slide 12 - Sleepvraag

Pak je boek erbij
Ga naar blz 217
Maak opdracht 6

HW (1 t/m 9 )


Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk voor volgende les
Hoofdstuk 4
Paragraaf 3
vraag 1 t/m 12

Slide 14 - Tekstslide