De fase is een van de eigenschappen waar je een stof aan kunt herkennen. Er zijn drie
fasen: gasvormig, vloeibaar en vast.
• De gasvormige fase duid je bij sommige stoffen aan als ‘gas’ en bij andere als ‘damp’. Damp
gebruik je voor stoffen die onder gewone omstandigheden ook vloeibaar kunnen zijn. Gas
gebruik je voor stoffen die onder normale omstandigheden alleen als gas voorkomen.
• Als je een vaste stof verwarmt, zal hij op een gegeven moment gaan smelten. De
temperatuur waarbij dat gebeurt, noem je het smeltpunt. De temperatuur verandert
niet meer als de stof aan het smelten is. De toegevoerde warmte wordt dan gebruikt
om de stof te laten smelten.
• Als je de vloeistof na het smelten weer afkoelt, begint hij op een gegeven moment te
stollen. De temperatuur is dan even hoog als tijdens het smelten. Het smeltpunt is dus
gelijk aan het stolpunt.
• Een stof kookt als er in de gehele vloeistof dampbellen ontstaan. De temperatuur waarop
een stof kookt, noem je het kookpunt. Zolang de stof kookt, blijft de temperatuur constant.